write.as

Met Marieke Lucas Rijneveld op zoek naar troost

Interview uit de denieuwekoers.nl 5-9-21

“Een paar dagen per week werk ik op een boerderij, hier in de buurt van Utrecht. Dat heeft te maken met mijn afkomst, het dorpse leven en de nabijheid van dieren. Na de basisschool heb ik de landbouwschool gevolgd. Ik kon helemaal niet rekenen, bleek op de basisschool. De cito-score was erg laag. Vandaar dit traject. Maar die landbouwschool had zeker ook leuke kanten, je was veel met dieren en planten bezig. Ik ging naar varkensbedrijven en koeienbedrijven voor stages. Ik heb straatjes leren leggen en ben vertrouwd geraakt met allerlei praktische bezigheden. Pas toen ik op mijn negentiende naar het hbo in Utrecht ging, om de lerarenopleiding Nederlands te volgen, kwam de liefde voor taal weer naar voren, zoals ik die als kind al had. Een leraar stimuleerde ons poëzie te lezen. Dat ik zelf ook schreef, vond hij prachtig. Ooit heb ik daar in de aula van de school op tafel gestaan en mijn eerste gedicht voorgelezen, voor medestudenten. Daarna ben ik gestopt met de opleiding en werkte ik zes jaar aan De avond is ongemak en schreef ik poëzie.”

Je was met één grote stap weg uit Nieuwendijk, naar de grote stad – maar wat liet je eigenlijk achter je?

“Een kleine wereld, dat was het toch wel. We gingen alleen naar de stad om kleding te kopen, dat was in Gorinchem. Op vakantie gingen we naar Zeeland, verder leefden we gewoon in ons dorp. We waren lid van de Gereformeerde Kerk. Die was wat serieuzer, vonden wijzelf, dan de hervormden in Nieuwendijk. In De avond is ongemak schets ik een reformatorisch milieu, maar bij ons thuis was dat wel iets minder sterk aanwezig. Wij lazen niet het Reformatorisch Dagblad, wat wel gold voor veel van mijn ooms en tantes.”

De kerk had dus wel impact in je jeugd.

“Je zat op catechisatie, op de club, je zag elkaar in de kerk en kende iedereen. Ook gewoon als dorpsgenoten. Als ik terugkijk, geeft het mij een dubbel gevoel. Het was er heel fijn en veilig, maar ook beklemmend. In mijn puberjaren wilde ik ervan wegvluchten. Nu kijk ik er weer anders naar, de mooie momenten en herinneringen koester ik. En ik heb veel respect voor mijn ouders, hoe zij in hun geloof staan. Zij hebben een kind verloren: mijn broer van twaalf stierf toen ik drie was. Na zijn dood ging mijn moeder meteen weer naar de kerk, mijn vader had wat langer nodig. Beiden hebben ze hun geloof als steun ervaren. En dat is ook de steun van de mensen om je heen, de gemeenschap. Dat mis ik nu soms. Een club waar je bij hoort, met wie je iets deelt. Toen ik het huis uit ging, heb ik me niet meer bij een kerk aangesloten, wat overigens niet wil zeggen dat ik afscheid heb genomen van het geloof.”

Is de kerk een gepasseerd station voor jou?

“Nee, dat is het niet. Ik denk er al iets langer over na om bij een kerk te gaan horen, ernaar toe te gaan. Ik moest laatst in een kerk optreden en ontmoette toen ook de predikant, een aardige fijne vrouw, met empathie. Dat voelde heel fijn. Het was wel een vrijere kerk, ik dacht: daar zie ik mezelf wel heen gaan. Maar het is wel een stap om dat te doen, als je alleen bent.

Veel mensen denken dat ik niet meer geloof, ze lezen De avond is ongemak als een afrekening. Maar zo zie ik het zelf helemaal niet. Ik schrijf niet wraakzuchtig over het geloof, integendeel. Er is wel een straffende God, maar ik val het geloof niet aan. Dat straffende is wel de ervaring van Jas, de hoofdpersoon, die in een rouwproces zit.”

Was het godsbeeld in je jeugd ‘straffend’?

“Niet per se, nee. In de roman heeft dat duistere godsbeeld alles te maken met de dood van haar broer. En dat herken ik. Bijvoorbeeld omdat er gezegd wordt: ‘God geeft en God neemt.’ Dat is een zin die mij bang maakte, als kind. Ik was angstig dat ook mijn zusje iets zou overkomen. Als we naar school gingen, trok ik haar jas tot aan haar kin dicht. Want ze mocht niet ziek worden. Als we gingen schaatsen, had ik nachtmerries dat ze door een wak zou zakken. Er zijn natuurlijk veel verhalen en beelden in de Bijbel die iets angstaanjagends hebben. In combinatie met mijn fantasie en mijn angst voor de dood werd dat iets heel dreigends. Ik heb die angstaanjagende dingen gewoon meer opgemerkt dan bijvoorbeeld verhalen over de Goede Herder.”

Het valt op dat je heel precies bent in het citeren van de Bijbel, je geeft vaak de vindplaats erbij. Je citeert meestal de NBV?

“Nee, dat is gevarieerd. Ik kies wat ik mooi vind. Vaak is de Statenvertaling mooier dan de Nieuwe Bijbelvertaling, het gaat mij om wat qua taal het sterkst is. Ik krijg iedere dag een bijbeltekst in mijn mailbox, altijd Statenvertaling en daaronder de Herziene Statenvertaling, dan kun je vergelijken. Vaak is de Herziene mij te modern, maar als de oude vertaling onbegrijpelijk wordt, haak ik af.”

Affiniteit met de taal kreeg Marieke Lucas Rijneveld op de basisschool. Elke week moest een psalmvers geleerd worden, en op maandag was het ‘opzingen’. “Daar hield ik wel van. Ik denk dat het de oude berijming was, en dan weet je als kind soms niet precies wat je zingt. Maar het is wel de belevenis van de taal die je meekrijgt. Soms vragen mensen: waar heb je die taal opgedaan? In de Bijbel dus. Natuurlijk ook bij Roald Dahl of een andere jeugdboekenschrijver, maar vooral de Bijbel. De liefde voor taal die toen is aangewakkerd, wordt nog steeds sterker. Dat merk ik nu ik weer intens met poëzie bezig ben. Ik vervloei steeds meer met de taal, ik krijg er steeds grotere liefde voor. Ik dacht: dat kan niet groter worden. Maar ik kom zo veel mooie woorden tegen… Ik wil strijden voor bepaalde woorden, dat ze niet verloren gaan. Mijn nieuwe bundel heet Komijnsplitsers, ook zo’n bijzonder woord. Het is een oude uitdrukking voor een zuinig mens. Heel mooi, maar je hoort het nooit meer. Ook ‘laarzenknecht’, een woord dat in De avond is ongemak voorkomt. Heerlijk om zo’n woord erin te gooien.”

Wat ging je lezen toen je ingepalmd werd door de literaire taal, als beginnend schrijver?

“Anna Enquist, vooral haar poëzie. Ik zag ergens aan de wand een gedicht van haar, over dood en rouw. Ik las het, en dacht: dat iemand zó kan schrijven, haar gevoelens verwoorden. Ik voelde me begrepen, ik dacht: zo wil ik ook kunnen schrijven. Later heb ik haar een keer geïnterviewd voor een tijdschrift, en sindsdien contact gehouden. Zij schreef ook een roman over de dood van haar dochter die mij geraakt heeft.”

Je hebt je heel snel ontwikkeld, ook technisch: de twee romans verschillen sterk, qua karakter en perspectief.

“Het decor van beide romans komt overeen, maar dat is het dan ook wel. In Mijn lieve gunsteling is een negenenveertigjarige veearts de hoofdpersoon. Dat was nieuw voor mij, ik had nooit gedacht dat ik vanuit zo’n hoofdpersoon zou schrijven. Het draait om liefde van deze veearts voor een tienermeisje. Ik moest hier erg mijn best op doen, het moest kloppen. Bij Jas, in De avond is ongemak, hoefde dat niet echt, ik was zelf dat kind. Het voelde heel gemakkelijk om vanuit het kind te schrijven.”

In de roman over de veearts staat de verboden liefde centraal. In ‘De avond is ongemak’ komt ook veel narigheid voor, verdriet met heel rauwe randjes. Ben jij een sombere schrijver?

“Er is zeker veel duisternis en somberheid in mijn romans, ook rouw en verdriet. Maar als je goed leest, zie je ook lichtheid en humor. In beide romans. Ik begrijp wel, verboden liefde is een beladen thema. Mensen denken: dan mag je ook niet lachen of iets mooi vinden. Ik vind dat onzinnig. Je kunt toch tegelijk iets lelijk vinden en er toch ook iets moois in zien of humoristisch?

Het zegt iets over hoe het bij mensen aankomt en wat ze zich erbij voorstellen, als ze er alleen maar somberheid in kunnen zien. In een van de recensies werd De avond is ongemak een ‘lijdensboek’ genoemd. Ik dacht: nee, dat klopt totaal niet. Ik weet niet hoe ik het dan zelf zou benoemen, maar er is ook veel lichtheid in Jas; veerkracht, hoe ze kijkt naar de wereld, haar fantasie.”

Toch lijkt afschuw een logische reactie, vooral als een roman helemaal om misbruik cirkelt.

“Misbruik roept afschuw op, dat snap ik, maar zo noem ik het niet. Tenminste, niet zoals het in Mijn lieve gunsteling aan de orde is. Ik zie daar eerder twee mensen die gewond zijn en die elkaar daarin zoeken. Ik moet nu opeens denken aan een song van Bob Dylan, ‘Shelter for the storm’. Twee mensen, een kind en de veearts: zij zoeken een schuilplaats bij elkaar. Ik vind het lastig als mensen dat alleen maar walgelijk vinden. Ik heb al schrijvend veel meer willen laten zien. Hoe iemand zoiets kan doen, wat hem drijft.

Mensen vinden het moeilijk dat ze gaandeweg sympathie krijgen voor die veearts, vermoed ik. En dan komen ze met de kwalificatie ‘walgelijk’, omdat ze schrikken van hun eigen gevoelens. Maar we komen er niet door het op afstand te houden. Het gaat hier om een heel beladen thema, waar te weinig over wordt gepraat. Als we dat dan maar weg blijven duwen… Ik las pas ergens dat ze mijn roman gaan gebruiken met mensen die worstelen met pedofiele gevoelens. Dat vind ik mooi. Iets begrijpen staat niet gelijk aan goedkeuren. Ik vraag niet te kiezen, ik vraag om te begrijpen wat er gebeurt tussen twee mensen die hunkeren naar liefde en naar iemand die hen ziet.”

Staat die lichtheid voor hoop, als een soort tegenwicht?

“Dat denk ik wel, in alle duisternis zit ergens ook licht. In eigenlijk al mijn verhalen wil ik tegenover duisternis ook licht zetten, naast zwaarte ook het lichte. In het leven is dat ook zo, beide spelen een rol en bepalen hoe we het leven ervaren. Maar ik wil in geen geval iets afdoen van een rouwproces, zoals in De avond is ongemak. Het gaat er daar om hoe kinderen rouwen. Dan kun je wel moeilijke onderwerpen willen schuwen, maar dat doe ik niet. Kinderen zijn nieuwsgierig naar dood en naar seksualiteit, en dan hoort dat in zo’n verhaal. Dat Jas een punaise in haar navel steekt, gaat ver. Maar in het licht van haar persoonlijkheid is dat eigenlijk wel logisch, en passend.”

‘Als ik ging bidden voor het slapengaan, was ik na mijn gebed altijd helemaal gerustgesteld. Ik wist: nu komt het goed’

Is schrijven ook een vorm van verkennen of onderzoeken? In dit geval: van de gebrokenheid?

“Ergens wel, ja. Een ontdekkingstocht misschien. Rouw heeft verschillende gedaantes, het duikt op in allerlei facetten. Het komt op een zeker moment in je leven, en het groeit met je mee. Maar wat ik ontdek, tijdens het schrijven, of wat ik opdoe, staat in die teksten. Ik kom niet tot een conclusie: zus of zo werkt het. Er zit wel iets in van: ik ontwikkel me, maar ik kan niet duidelijk zeggen: het heeft me dáár gebracht. Dat kan ik niet vertellen buiten die gedichten om, buiten het proza om. Dat is de reden waarom ik schrijf.”

Je gebruikt veel bijbelse metaforen, en daarin huist ook iets van veerkracht tegen het kwaad. Het lijkt erop dat die tegenkracht niet zo vaak naar voren komt in je proza. Klopt die waarneming?

“Dat klopt wel, voor de twee romans die ik nu schreef. Vaak is er een negatieve, dreigende context. In mijn nieuwe roman zullen geloof of Bijbel geen rol spelen, denk ik. God is daarin niet aanwezig, dat heeft het verhaal niet nodig. Maar ik denk wel dat ik ooit nog een boek schrijf waarin… Kijk, het heeft alles met mijn eigen zoektocht te maken. Zoals ik al zei, ben ik niet meer echt naar de kerk geweest, sinds ik weg ben uit het dorp. Het geloof heeft mij minder beziggehouden. Dat kan veranderen, en als een verhaal erom vraagt, komt die veerkracht er vast wel in.

Troost halen uit bijbelteksten is essentieel, en ik kan me heel goed voorstellen hoe dat werkt. Maar het werkt nu voor mij niet op die manier. Ik vind die taal heel mooi, maar kan er niet zo goed voor mijzelf iets uit halen. Ik denk dat ik dat niet toelaat, op de een of andere manier. Maar toen ik kind was, ging dat juist heel goed! Als ik ging bidden voor het slapengaan, was ik na mijn gebed altijd helemaal gerustgesteld. Ik wist: nu komt het goed. Ik zou willen dat ik dat nog had. Als ik weer naar de kerk zou gaan, wil ik de connectie herstellen: met mijn ervaring van de kinderfantasie. Dan zou ik op zoek gaan naar wat het me toen bracht. Anders zou ik niet weten waarom ik weer een kerk zou binnenstappen. Dus dan toch op zoek naar wat troost biedt. Misschien niet meer precies zoals toen, maar op een andere manier, die ik nog moet ontdekken.”

denieuwekoers.nl