hollands dagboek

HOLLANDS DAGBOEK NRC

Donderdag, 10 december 1981 -door god zelf:

'S Morgens vroeg komt Karel bij me. Hij zegt dat hij behoorlijk moe is. Hij vraagt me of ik de dienst een week wil overnemen. Dat gebeurt ongeveer vijfmaal per jaar. Ik vind het leuk om af en toe God te zijn, hoewel ik nog steeds niet zo goed het hele heelal in het holle van mijn hand kan houden. Hij geeft me een paar dossiers en zegt daarbij dat ik nu goed op moet letten. Polen, Ierland, het Midden Oosten, vervolgde schrijvers in Zuid-Afrika en een knotsgrote vulkaan die over een paar dagen midden in de oceaan op uitbreken staat, zijn de knelpunten. Ik denk: „Jij hebt mooi praten, jij ligt ook het grootste gedeelte van de dag in bed om na te denken. Eigenlijk doet Jozien, je vrouw het werk voor jou, die heeft de kracht en de moed”. Nu zou ik aan Eva kunnen vragen om op Polen te passen en op die gevaarlijke vulkaan (als het 's nachts gebeurt kan er een container of een cruiseschip tegenaan varen). Maar Eva heeft geen tijd want ze heeft de verzorging over zestien zwerfkatten die, nu in de winter, allemaal in huis zijn, de egels zijn gelukkig met winterslaap, de konijnen, achttien in getal moeten schone hokken en vers voer, de geit, de hond en de kippen vragen om aandacht. Ik beloof Karel mijn best te zullen doen en stop de dossiers zolang in de prullenbak. Mijn zus Jacoba is jarig en met de buurvrouw rijden we in een oude, mooie Mercedes naar Middelharnis, waar mijn zus in een gezinsvervangend tehuis zit. Sjaloom heet dat. (Hebreeuws voor hallo?) Mijn zus zit veel te praten met Eva, ze is heel blij dat we er zijn. Onderwijl blader ik prentenboeken van Rien Poortvliet door en vind ze heel mooi. Dan praat ik met de seniele Jaap Paans. Hij wil mij steeds een sigaret aanbieden, maar ik wil alleen pijp roken. „Ja ja ja ja”, zegt hij steeds maar, „pijpie, dat kan ook... ja ja ja ja...“, een hele tijd stilte, hij komt naar me toe en zegt: „Pijpie hè? Of ie gelijk hebbe! Maar een sigaret kan natuurlijk ook, ja ja, ik draai ze altijd meneer. Bent u familie van Jacoba?” Ik krijg een angstbui en mag op bed liggen. Ik voel me net een hamster in een werkende koffiemolen, maar ik weet dat ik op bed lig. De zuster komt me thee brengen. Het lawaai op straat maakt me gek van angst, totale paniek, ongerichte waanzin, ik denk dat ik van glas ben en meen dat ik niet waargenomen kan worden. Maar soms meen ik een zandkorrel te zijn. Miljoenen tonnen zwaar, ze kunnen me niet zien en ik zak naar het middelste van de aarde. Mijn zus komt met een plak cake, maar ze kan me niet vinden, ik ben in slaap gevallen en Eva en de buurvrouw hebben me naar huis gebracht. Daar slaap ik nog een paar uur door en begin dan mijn novelle: „De trui” af te maken, nog ongeveer vijftien bladzijden. Tussendoor komt Kees van Dijke, doctor in de biochemie en afgestudeerd in de medische wetenschap, terwijl hij pas twee-endertig jaar is. Hij vindt het prettig om op mijn kamer te zitten met mij. We komen te praten over het ego, super ego en id. Hij lacht omdat ik niet weet dat id de pik is. Hij heeft een vogelhuisje voor ons gemaakt. Heel lief met een kuiltje op de bodem van binnen. De novelle wil niet lukken, ik ga maar slapen.

Vrijdag 's Morgens voor het gemak maar in bed gebleven. Veel vallende sterren, 's Middags naar kantoor. Vriendelijke sfeer, 's Avonds naar het feest van Piet Cambier die werkt bij de afdeling electronenmicroscopie. Het is een druk feest en ik kom te zitten tussen twee mooie meiden: Lia en Adriana. Ik stel me aan en laat me aanleunen dat ik belangrijk zou zijn. Ik wil een pijpje opsteken. Het mag niet van Eva. „Ga jij buiten maar een pijpje roken”, zegt ze, „er roken al zoveel mensen hier”. Ik rook inderdaad veel. Nu heb ik een aderontsteking en ik heb gehoord dat alleen joden een aderontsteking krijgen van veel roken. Dat is mooi! Hoor ik van op! Misschien behoor ik dan toch bij het Volk? Ik heb altijd een jood willen zijn! Dat ik geen jood ben is een van mijn grootste frustraties. Op het avondje bij Cambier wordt me door een hoge ambtenaar uitgelegd hoe nu precies de Raad van State werkt. Ik vind het leuk om op een avondje onder mensen te kunnen zijn. Ik had een uitnodiging om mee te gaan naar het avondje voor Themerson, gegeven door Spoor in Den Haag. Daar had ik mijn oude vriend weer kunnen ontmoeten. Ik ben erg gesteld op Themerson. Later hoorde ik dat Mulish, Nootewom, Ethel Portnoy er ook waren. Die had ik ook wel eens willen zien, maar Eva vindt dat ik me niet teveel op de voorgrond moet dringen. Aanbiedingen van twee tv-stations om te komen voorlezen en zingen. Ik begin te denken over een roman, maar eerst moet er een nieuw geitehok komen. Als ik eindelijk in bed lig denk ik: „Waarom zou ik eigenlijk een roman schrijven? Ik heb het hele Oude Testament al gemaakt. Daar staan de dwaaste geschiedenissen, de wreedste voorvallen, de grootste onzin, het is ook een beetje een geil boek. Dat is een roman van tweeduizend bladzijden! Laat ik dan verder maar korte verhalen schrijven.

Zaterdag Hele dag in bed gebleven. Ik hou alleen de maan en de zon en Sirius en Venus op hun plaats. Voor de rest zoeken ze het maar uit. In bed krijg ik een angstbui. Ik denk dat ik alleen een oog ben dat absurditeit waarneemt. Het is nu een mengelmoes van een betrekkingswaan en paranoia. Achteraf valt het mee. Het bed staat scheef in dit oude huis en daardoor glijdt er steeds een kreukel in het elektrische dekentje waar ik met mijn billen op lig. Als de kreukel weg is lig ik lekker en is ook de bui over. Hele dag in bed, dieren zijn ook niet gek, velen houden winterslaap. Mag God dan achterblijven? In bed hoor ik hoe de buurvrouw kaas komt brengen. Eva is de hele dag aan het bellen en praten met mensen. uurman Arnoldussen komt oud brood, kaas en schillen voor de geit en de konijnen brengen. Zijn vrouw is ziek. Die komt anders altijd de spullen brengen. Een heel lief vrouwtje. Ze zorgt goed voor mijn kleintjes. Moet beslist naar de hemel. Dan komt Loek Post aan mijn bed zitten. Hij handelt in Swarma vlees en Swarma broodjes. Hij vertelt hoe hij twintig broodjeswinkels in Den Haag, Amsterdam en Utrecht heeft. „Heel leuk 's nachts”, zegt hij. „Je ziet er iedereen door elkaar in zo'n zaak... Hoeren, ambtenaren, morgensterren en pooiers. Het gaat de hele nacht door. En vreten en zuipen maar. Warom lig jij zo vaak in je nest?” „Weltschmerz”, zeg ik, „het is zuivere Romantiek. Ik kan niet anders.“, Loek heeft iets voor me meegebracht. Een oud en versleten pijpenrek. „Echt iets voor jou “, zegt hij, „want jij bent toch zo'n ouderwetse klootzak. Dat is ook romantisch. Moet je op je kamer hangen en dan al ie lege pijpen erin. Dat staat jofel”. Ik vraag hem of hij er iets op wil schrijven dat het een soort van offer wordt. Hij schrijft op het blanke, geschuurde hout aan de achterkant van het pijpenrek: „Pijpenrek des Gods” en als ik het hem vraag timmert hij het op een handige plek tegen de muur. Eva is maar in de weer met eten klaarmaken. Ik hoor de lappen gewoon in de pan sudderen in bed, ja hoe zeg je dat? Vanuit bed hoor ik ze in de pan. Ineens begrijp ik waarom Eva zo druk aan het koken is. Wat ben ik toch een slappe zak om de hele dag op bed te liggen, dag in dag uit, loop eens mee in een demonstratie, schrijf nu eindelijk eens die nota waar de directie van het ziekenhuis waar ik werk al een jaar op zit te wachten! Als Donny, Alice en Albert arriveren kom ik uit bed. Het is acht uur in de avond. Ik weet een briljant verhaal te houden over Ruysdael, Rembrandt en Vermeer, overeenkomsten en verschillen. In twee uur heb ik drie flessen Australische wijn gezopen. Ik was hartstikke dronken. Maar één sudderlapje gegeten en die vind ik juist zo lekker. Dan maar weer naar bed. In bed bedenk ik dat ik ook een nieuw hok voor de konijnen moet maken en de wormen, hebben die het niet koud met die vorst en de sneeuw? Ik maak me daar beslist zorgen over. Hebben de pissebedden wel een goed onderkomen in onze tuin? Aan het tuinhekje moet ook wat worden gedaan, er zit een veel te gammel sluitinkje op. Ik vind dat er een klink op moet komen. Dat zal ik zelf doen, maar alleen als het lekker weer is. Voorlopig blijf ik in bed.

Zondag Moeder van Eva arriveert. Een gezellig vriendelijk vrouwtje. Moet ook naar de hemel. Ik weet niet wat ik moet doen en blijf voor het gemak de hele dag in bed. Af en toe kreukel in het elektrische dekentje. Het bed staat scheef. Wat zou het kosten om dit vrijstaande houten huis, waar het zo aangenaam toeven is, weer recht te laten zetten? Ik heb excuus om in bed te blijven. Ik denk na over de novelle: „De trui”. Zal ik even vertellen hoe dat gaat. Een Erasmuskenner is adviseur bij een film waarin een wulpse vrouwelijke filmster speelt. Hij krijgt haar trui want ze wil dat hij nog eens aan haar denkt als hij weer in Rotterdam is. Een vriend van de reder wil zijn hele rederij geven in ruil voor de trui. Dat gebeurt. Die man is gek op de filmster. (Een soort Marilyn Monroe). De fetisjist wordt tevreden gesteld. De Erasmuskenner brengt de rederij tot bloei. (Geld overhevelen naar European Container Terminal en naar KLM). De filmster die al erg alleen en heel erg teleurgesteld was in de wereld pleegt zelfmoord als ze hoort van de transactie trui-rederij. De reder heeft zich teruggetrokken in de Achterhoek en houdt zich met paarden bezig. Hij draagt altijd de trui. Zijn vrouw vermoedt dat er wat aan de hand is met die trui. Hij krijgt last van zijn hart en moet het bed houden. De vrouw haalt de trui uit bed en geeft hem aan de werkster als dweil. Reder wordt wakker en mist trui. Hij zoekt hem in het hele huis en ziet hoe de werkvrouw de trui juist uitwringt in een emmer vol geel-bruin sop. Hij zet zijn tanden in de dweiltrui en krijgt een dodelijke hartaanval. De dokter kan de trui haast niet uit de mond krijgen (op het laatst komt het gebit mee).

Maandag Hele dag in bed, heb geen zin om naar kantoor te gaan. Lig veel te denken aan de „De trui”, als ik in slaap val droom ik ervan. 's Avonds weet ik het verhaal in vier uur af te schrijven en begin meteen aan een nieuw verhaal: „De bruid”. (Afgekeken van het verhaal „De bruid” van Tsjechov op aanraden van Karel.) Eva is nu Ultima Thule van Nabokov aan het lezen. Ik vind dat ze behoorlijk kapsones krijgt. Eva moet eigenlijk voor mij zorgen, voor de dieren, voor de belasting, voor de administratie, ze moet mijn wandelend geweten zijn en nu ligt ze gewoon Nabokov te lezen? Zoiets heb ik nog nooit meegemaakt. En als ze Nabokov eenmaal goed vindt, zal ze mijn verhalen klote vinden.

Dinsdag Ik sta maar eens vroeg op en wandel naar de Universiteitsbibliotheek. Met Ronald Breugelmans neem ik het verhaal, de novelle: „De trui” door op goed Nederlands en spelfouten, 's Middags ga ik gewoon naar kantoor. Ik heb er vier uur droevig voor het raam gestaan, een lege badkamer, alleen een bureau en een stoel. Het avondeten is heel lekker, 's Avonds komt Jan van de Craats spelen op de piano, ik zing daarbij. Eerst bekende nummertjes van Mozart en dan de hele Winterreise van Schubert. Ik vind het zo mooi dat de tranen me in de ogen staan. Neeltje, een van de laatst aangelopen vrouwtjeszwerfpoezen, zingt af en toe mee en Mikkie de hond denkt dat ik huil. Hij huilt af en toe bij een onroerende passage: „Jeder Strom wird 's Meer gewinnen, jedes Leiden auch sein Grab!” Terwijl we spelen komt Pim van der Meiden binnen en geeft Eva een overdruk van zijn geruchtmakende artikel: „Het Nederlands als wereldtaal”, ik rook nog een sigaar en als we uitgezongen zijn duik ik gauw in bed. „Hehe”, denk ik, „er gaat toch niets boven je bed”.

Woensdag, 16 december 1981

Niet best. Begint al meteen met een angstbui. Weer het dwalende oog. Ik ben alleen maar oog dat zinloze dingen ziet, ik ben een oor dat de meest onzinnige dingen hoort. „Aarde bedelf mij!” Ik wil geen zelfmoord plegen, maar ik wil slapen. Uren wacht ik op de slaap. Als ze bij de buren beginnen te boren gaat de angst een beetje over. Ongerichte angst en paniek, daar heb ik nou mijn hele leven al last van. Eva ontdekt een verhaal bij Nabokov dat „Verschrikking” heet. Het gaat ook over een angstbui. De bui ging bij hem over omdat zijn liefje doodging. Hij kreeg bericht van haar dood in eén verre stad. Meteen was de angst weg. Als je de angst maar kunt richten op een wezenlijk ongeluk of een echt gevaar is de angst er niet meer. 's Avonds ga ik naar Brugman in Den Haag. Daar zijn Hanneke en Maarten 't Hart en Ethel Portnoy en Jan en Nienke Brugman, de laatsten hebben een Egyptische schrijver en zijn vrouw uitgenodigd. Ik ben een beetje boos op Maarten omdat hij honderd boeken meer dan ik heeft verkocht. Het eten is heel leuk, maar ik versta de schrijver en zijn vrouw niet. Na het eten zing ik een paar liederen voor hen (met Jan aan de piano). Met de trein naar huis. In bed denk ik: „Hehe...“. Maar daar komt Karel de kamer weer binnenstappen. „Heb je goed op Polen gelet?”, vroeg hij. „Ik heb de meeste tijd geslapen en af en toe geschreven”, zei ik. „De stukken die jij me hebt gegeven heb ik zolang in de prullenmand gelegd. Hopelijk heeft Eva ze. niet weggegooid. Wil je nu de dienst weer overnemen?” „Ja, maar al te graag”, zei hij, „jij maakt er een rotzooitje van. Nu heeft het leger in Polen alle macht aan zich getrokken. Had je dat niet kunnen verhinderen?” „Ik lees geen krant”, zeg ik beteuterd. Kwaad verlaat Karel ons huis. Eva troost me: „Hij komt wel weer”, zegt ze, „hij vindt het eigenlijk fijn als iemand af en toe de boel in de soep laat lopen. Als Hij ziet dat niemand anders zijn werk aankan, doet Hij het zelf des te beter!” And so to bed!

Maarten Biesheuvel

from here