Barry Kalende Barry staat in de hoerenstraat. Het lijkt of zijn bovenlijf in een daar toevallig staand paar benen is gehangen. Handen in z’n zak. ’t Is ’s ochtends vroeg. Gordijntjes zijn nog dicht. De schreeuwende schoonmaakster is net klaar. Er lopen wat aannemers in het Haags over logistiek te praten.

Barry staat met zijn tuitige mond hard aan zijn sjekkie te zuigen. Aan de telefoon doet-ie wat zaakies. ‘Ja’, zegt-ie. ‘Ja’, ‘ja’, ‘nee’ en ‘jaja’, zegt-ie. Hij loopt in een paar stappen een rondje en staat weer stil waar hij begon. Z’n buik denkt, ‘hè, zijn we hier nu wéér?’

Staat-ie dan met z’n te blauwe spijkerbroek. Zijn zwarte fleecejack is zichtbaar te koud. Hij schudt nee naar niemand. Vroeger zou z’n matje vettig hebben mee geschud.

Hij loopt de straat uit, maar terwijl hij opvallend aan zijn reet trekt, keert hij weer om. Hij sloft op de zijkanten van zijn voeten tijdens het wachten.

Nu leunt hij tegen een lantarenpaal, nonchalant één been over het ander. Nog een sjekkie diep richting zijn huig. Wolkjes van de kou en van z’n peuk zijn inwisselbaar. Als er straks een gordijntje opengaat, is Barry d’r als de kippen bij.

twien