Ricardo De poes die ooit naar binnenliep, in het huis met het torentje waar we met z’n allen woonden, noemden we Ricardo. Pikzwart met een gouden ketting om. Ze ging niet meer weg, maar bleef een beetje straatkat. Als je ‘r aaide bleef ze gezellig in je arm hangen. Jaloers viel ze vrouwen aan die op bezoek waren.

We bonden een cameraatje op haar nek en zagen haar live op televisie op de dakrand banjeren of uren naar een muur kijken. We vonden stukjes muis op de trap, alsof hun broek met staart en al was uitgedaan.

Jaren later woonde ze bij mij. Ze was een tijd verwend geweest. Een vadsig lijf met een klein koppetje. Ze had okerkleurige ogen net als het tapijt, waardoor het leek of ik dwarsdoor haar ogen de vloer kon zien.

Langzaam werd het een scharminkel. Ik noemde haar Muizenbach of Stuifmiegel. Elke dinsdag moest ze kotsen. Een keer met oud en nieuw bleek, toen ik ’s ochtends terugkwam, dat ik haar per ongeluk in de koude gang had ingesloten. Ze was niet boos, zelfs blij me te zien en mauwde enthousiast: ‘Mieeer!’

twien