Jason In een groene tuin in België luisteren we naar vogels. Puttertjes met zoete watervalletjes aan piepjes. Een Zwarte Roodstaart maakt het geluid van zanderige knikkers.

We hebben het over mensendingen. Sociale strubbelingen, aannames, verwachte tegenprestaties. Van die irritaties tussen mensen die in je hoofd kunnen spoken. ‘Ik vraag me dan altijd af of ik het over twee jaar nog weet’, zegt ze. Een mooie manier om te relativeren of iets de moeite waard is om je erdoor te laten belemmeren. Meestal niet.

We praten over het dierenrijk. Of eigenlijk hoe mensen dat beleven. Hoe meer menselijke eigenschappen, hoe meer waarde dieren vaak wordt toegeschreven. Sowieso meer dan aan planten, hoewel die bijvoorbeeld ook kunnen ‘zien’ en ‘voelen’ met bepaalde receptoren. Zou iemand z’n dierbare planten opgeven voor het leven van een stel anonieme kippen?

‘Levende wezens stellen zichzelf centraal, ook bij empathie en compassie, als gevolg van zelfbehoud’, zoiets heeft een goeie wetenschapper vast wel gezegd.

Er landt een Merel in de tuin. Misschien is het er een van het nestje dat hier twee jaar geleden zat. Ze vertelt een verhaal over het derde Mereljong dat toen achterbleef, hij kon nog niet vliegen. Een beetje een sufferd, ze bedacht een toepasselijke lullige naam: Jason. ‘Kom op Jason, je kan het!’ zei ze elke dag als ze het beestje zag rondhupsen. Moeder Merel keek hoopvol toe vanaf de muur. Na een aantal dagen lag het dier dood in de hoek van de tuin, de oogjes uitgepikt door een Ekster. Zelfs na twee jaar wordt ze er nog wel eens treurig van.

twien