twien

brokjes wereld

Strak geschoren heggetjes, soms met wat rondingen, hier en daar in een figuur. Gemillimeterd gras glimt alsof het kunststof is. Grasmaairobots in gevecht met de angst voor verwildering. De nieuwe huizen zijn grijs en degelijk. Nergens mensen te bekennen, het lijkt een spookstad. De bewoners zijn vast aan het werk om hun huis te kunnen betalen. Het is gaan miezeren, de wijk lijkt te huilen. Ik maak een foto van een heggetje en plots is er een hardloper die een blik naar me werpt alsof ik een diefstal aan het plannen ben.

Ik moet denken aan een wervingstekst voor zo’n wijk met nieuwe huizen (‘Type Blauwe Regen – Large’) waar een volksbuurt voor werd gesloopt:

Je zet de bakfiets terug in de deeltuin en loopt richting je eigen achtertuin, met aan een hand je vrolijke peuter die gezellig mee stapt. Lachend zwaai je naar Kim en Jason, die op het veldje de tent proef-opzetten. Gelukkig staat de tuindeur open – wanneer eigenlijk niet – dus stap je zo naar binnen. Daar is je partner in de keuken al bezig met een uitgebreide maaltijdsalade. Aan de extra grote schaal te zien, schuift er vanavond weer iemand aan. Dat wordt gezellig lang natafelen in de tuin! Wat is het toch heerlijk wonen in jullie huis in de Wielewaal! bron

Het volk uit de gesloopte wijk is weggejaagd. Waarschijnlijk verloren geraakt op goedkopere grond dan deze makkelijk met de Volvo bereikbare wijk. Misschien is er een voormalig bewoner nog postbode.

Vlak voor de sloop woonde ik in zo’n volksbuurt. Ik had een buurman, Eus. Eus met z’n dikke neus. Iedereen kende Eus en Eus wist alles. Hij gaf me een verwarming en het was goed. Bewoners als Eus moeten zich aanpassen aan de stad in plaats van andersom.

Zielloos lachwekkende heggetjes geven de nieuwe orde aan waar die vrolijke peuter en de kids van Kim en Jason opgroeien. Van die kindjes die niet in plassen mogen springen want dan worden hun mooie gele laarsjes vies. Ze zullen de nieuwe ministers worden.

twien

Zim en Zor en Klaus Barbie Met een ridderpak aan, althans de bovenkant ervan, sta ik in de spiegel te kijken. Ik voel me een beetje Donald Duck, al heb ik nog een zwembroekje met palmbomen aan. Ik ben een beetje nerveus, maar na een gemberthee gaat het weer. De dag kan beginnen.

Aan het begin schelden we elkaar uit. Voor de gein. Voor zeepaardenlul bijvoorbeeld. Onderweg bedenken we slavennamen voor elkaar en we hebben het over Klaus Barbie, een Duitse gestapo-chef uit de Tweede Wereldoorlog.

We lopen urenlang door het mulle zand. Er ligt veel stront. We lachen het weg, wat moet je er anders mee. Iemand heeft zijn pronouns tijdelijk veranderd naar Zim en Zor. Ik heb het koud en warm tegelijk en dat kan.

We belanden in een moeras waar het lijkt op Louisiana. Het voelt alsof ik de zware, logge onderkaak van een karakter van Woody Harrelson heb. Voor sommigen voelen hun ingewanden wat zwaar aan. Voor anderen kolken de takken en de bomen. We zien Reeën, eentje springt als silhouet op een heuvel aan de horizon. We zien Wouwen vliegen en er ligt een stuk vossenstaart. We maken plannen voor de import en verkoop van ingeblikte Beer onder de naam Medvedev. Het landschap verandert naar savannig zonder Leeuwen. De praatjes verstommen of ik praat er doorheen.

Bij het sprookjesbos zijn afgeknotte takken monsterlijke gezichtjes geworden. Er zijn wolken die laten zien hoe alles moet. Na de Killing Fields van bomen en nog meer mul zand, verdwijnen we in een grote gouden boom. Het is hilarisch en vloeibaar. We eten er banaan en nootjes en aaien takken. Een Roodborstje vliegt met ons mee en maakt alle menseninstrumenten overbodig.

Op de terugweg landen we in de rafelrandjes van de stad, waar we bij een lege pizzeria met plastic bloemen en stoelen eindeloos naar binnen staren. Er zit ineens een grote dikke Pad op straat die ik in de bosjes bij de waterkant zet.

De dag eindigt op een doorgewinterd bankje in een huis in een straat vol hoeren waar we Crodino drinken.

twien

Luister eens! ‘Luister eens! Als ik dronken heb, dan ben ik sowieso gelijk!’, zeg ik hardop waardoor ik wakker schrik.

‘Als ik nu dronken was, had ik van mezelf alsnog gelijk gekregen’, zeg ik met een kater schaterlachend tegen niemand.

Naargeestige politici, het leeuwendeel van die natnekken, die doen dat nuchter, zichzelf altijd gelijk geven. Net als ongevraagd uitleggerige mannen. En van die hagelblank gewassen witteboordencriminelen met een carrière en een nevenfunctie in een zelfverzonnen Champions League.

Shit, de Weltschmerz. Ben nu echt wakker. Ik ga een eitje bakken en een boekje lezen. Dat heeft deze witte werkloze wel verdiend.

twien

Toen zat het in z’n nek In een perfect geschoren voorstedelijke heg hangt een abrikozenflappenverpakking. Ik maak een foto, maar word afgeleid door een fietser die nonchalant een wind laat. Doet me denken aan een familieverhaal van m’n moeder waar ik toevallig net naar toe ga.

‘Leuke vent m’n opa’, vertelt ze. ‘Kon z’n vrouw niet uitstaan en werkte daarom door na z’n pensioen. Hij fietste van het Surinameplein naar het laboratorium waar hij werkte en moest een windje laten. Dacht ‘ie. Hij tilde een bil voorzichtig van z’n zadel en vlobpf. Toen zat het in z’n nek.’

twien

Tsunami aan groeten Een lange blonde vrouw groet twee mensen die voor me lopen door haar ogen dicht te knijpen en te glimlachen. Maar ook door daarna haar tong uit te steken en nog eens te knipogen. Én daarna enigszins redelijk guitig te grijnzen. Ik ben tegelijkertijd verbijsterd en ontroerd. Een tsunami aan groeten voor twee mensen. En dat binnen een seconde op nauwelijks een vierkante meter. Ik wil hetzelfde bij haar proberen, als een teken van waardering, maar ze kijkt me niet eens aan. Had me nooit gelukt ook, vooral dat guitige grijnzen niet, ik wist meteen al niet meer hoe dat eruit zag. En een lap vlees uit m’n mond als begroeting vind ik eigenlijk best eigenaardig. Het hele staaltje gezichtsbedrog is wel eng bedenk ik ineens. Er gaan haren overeind staan op plekken waarvan ik niet wist dat ik haren had. Ik voel een koortsachtige warme golf door me heen gaan. Ik blijf staan, draai m’n hoofd om de vrouw nog eens te bekijken en verlies bijna m’n evenwicht. M’n kleren zijn plots compleet doorweekt voel ik. Als ik weer voor me kijk, zie ik dat ik geluk heb gehad. De mensen voor me zijn verdronken.

twien

Gênant In de regen door het bos loop ik een klein zwart hondje tegemoet. Een pluizig minibeest met een vossig kopje. Hij staat me aan te staren. Ik zwaai naar het mormel als z’n baasje vanonder zijn regenboogkleurige paraplu naar iets anders kijkt. Meteen bedenk ik dat dat wat belachelijk is, zwaaien naar een hondje.

‘Hij vraagt zich af wat je hier doet’, zegt z’n baasje. En na een kleine pauze: ‘Zonder hond, met dit hondenweer’. Wat een onzin. Alsof die vent weet wat dat beest denkt. Wat gênant, bedenk ik dat het hondje hiervan zou moeten denken, we staan zelf toch ook in die zeikregen? Ik zeg het niet hardop, dat zou minstens zo gênant zijn. ‘Ja, dat begrijp ik wel’, zeg ik, ‘dat vraag ik mezelf ook af’.

Twee dagen later is het beter wandelweer. Ik loop bovendien met een leuke vriendin. Iets verderop zien we een ongeschoren vent met een dikke kop en een ongewassen mat in een rolstoel. Er is iets gevallen, misschien moeten we helpen. Als we dichterbij komen, zien we dat het een rechthoekige zak met plas is. Urine. Het hangt via een buis uit z’n broekspijp, waar hij het in terug probeert te proppen. Nu hulp aanbieden wordt wat ongemakkelijk, ook voor hem. Hij kan het zelf wel fiksen, zo lijkt het. Als we langs ’m lopen zegt ‘ie: ‘Gênánt!’ ‘Ach, kan toch gebeuren’, zeg ik snel.

Die leuke vriendin concludeert: ‘Wat jullie beide zeiden, was het beste om het juist níet gênant te laten zijn’.

twien

El Toxica We gaan eten onder wat golfplaten bij Taqueria el Toxica. Schaduw en een bakplaat zijn hier genoeg om een eettentje te zijn. Ze hebben alleen Chivo en we proberen erachter te komen wat voor beest dat is. Geen Cerdo of Vaca of Cabra. Wat voor geluid maakt ‘ie? De vrouwen van het tentje lachen en imiteren het geluid van een Schaap of een Geit, maar het is een ander dier. Het blijken de beesten achterin een wagen van een man die hier stopt om te eten. Mannetjesgeit. Bok. Deze hebben van die lange oren. Arme beesten, maar het smaakt geweldig.

Het is heet en stoffig als we daarna teruglopen van het stadje waar we verder alleen gingen pinnen. Een vent met zilver omlijste voortanden lacht naar ons. Vaak worden we denk ik uitgelachen, vooral onze lengte is hilarisch. De zon steekt en als het wat landelijker en nog stoffiger wordt, zwermen er een stuk of twintig Zwarte Gieren boven ons. Wandelen is wat zwaar en plakkerig aan het worden en we moeten nog een eind.

Een stuk verder krijgen we een lift van een pick-up. Achterin staan allemaal jongens van een jaar of vijftien, een voetbalteam of zo. Ze lachen en ik lach vrolijk mee met m’n rieten hoedje op en m’n lange varkenskleurige lijer. Voor me zit een jongen die een hijsje van een jointje neemt dat bijna uit elkaar valt. Ik sta onhandig en vrees dat de zijkant die horkerig meebeweegt met de bochten m’n gewicht niet aankan. Op een wat steiler stuk doe ik met een rare heupbeweging alsof ik de auto over het hoogste punt help. Alle jongens lachen en de jongen voor me staat ineens snel op. Ik had niet door dat ik met m’n kruis dicht bij z’n gezicht zat, daarom lachten ze. Bij onze afslag springen we uit de bak.

Op de zandweg, bijna bij het strand, rijdt een jongen van een jaar of twaalf op een crossmotor met een jong meisje achterop. Er stopt een auto bij ons. Een vent met een vrolijk gezicht geeft ons een koud biertje en rijdt zonder wat te zeggen door.

Even later in een hangmat aan het strand zie ik constant Pelikanen het water in duiken. Er zit een Langstaarttroepiaal, een soort ranke Kauw-Ekster combinatie, gestoorde geluiden te maken en uit een stranddouche te drinken. Ik probeer een boek te lezen. Het verhaal moet me meenemen naar Parijs in de jaren tachtig. Met de dagelijkse aaneenschakeling van minifilmpjes hier is dat eigenlijk wat belachelijk.

twien

Strand met palmbomen Op een strand met palmbomen lig ik onder een dakje van palmbladeren in een hangmat. Een beetje in een vreemde hoek, het voelt alsof m’n rug gebroken is. Niet helemaal mijn maat. De structuur staat later als zweepslagen op m’n bleke rug. Misschien ben ik niet zo hangmatterig. Het geluid van de golven en de stilte ertussen, een frisse bries en vijf pelikanen die langs vliegen maken het samen toch nogal aangenaam. Ik stuur m’n moeder een foto van m’n uitzicht, inclusief een voet. We tikken wat over de rare bocht waarin ik lig. Ik beweeg m’n tenen terwijl ik de foto bekijk en schrik omdat ze niet meebewegen.

twien

Klootzakvolken ‘Hablas Ingles?’, vraagt een slungelige krullenbol met een backpack met een Amerikaans accent. Ik zit met een vriendin op een gigantisch plein af en toe in de schaduw van een reusachtige Mexicaanse vlag (mogelijk de zwaarste ter wereld). Hij wappert in het tempo van Mexico. ‘Do you know a Starbucks around here?’

‘Jezus’, denken we in koor, ‘dan ben je in Mexico en dan wil je dáár naartoe?’ Moet ik ‘m vertellen dat ie sowieso Starbucks moet boycotten vanwege hun steun aan een genocidale koloniale bezettingsmacht?

Ook alle Amerika’s zijn gekoloniseerd. Door West-Europeanen. Op dit plein wordt jaarlijks de onafhankelijkheid gevierd. Er zijn mannen in kleren van Azteken. Geloof ik. Weet ik veel, ik ben ook maar een toerist. Ik wil een ijsje.

Misschien is ie gewoon verslaafd aan koffie met aardbei-gembersmaak. Wat een koffieverkrachters eigenlijk, die Verenigde Staters. Maar ja, de koffieboon komt ook niet uit Italië. Zoals cacao niet uit België of Zwitserland komt. Zwitserland heeft niet eens een kolonie gehad. Stelletje rovende klootzakvolken dat we zijn.

Ik las dat expats klagen over de kwaliteit van bagels in Nederland. Nederlanders klagen vast ook over de ontbijtkoek in Benidorm. Een Zweed die ik ken en in Nederland woont, gaat vaak Zweedse balletjes eten bij Ikea. Hier ben ik aan het klagen dat chocola zo duur is.

Heimwee, dat kan je kolonisten niet kwalijk nemen. Toch sturen we die gringo expres de verkeerde kant op.

Later genieten we bij een vette taco van een Coca~Cola™ .

twien

Junkies In Gent is een Turks meisje achter de chauffeur gaan zitten. Naast haar, aan de andere kant van het gangpad, zitten een vrouw en een jongen vrijwel onafgebroken te ouwehoeren. Het meisje is nieuwsgierig en vraagt af en toe iets aan het duo.

De vrouw praat. Ze is tweeënveertig en heeft al een tijd geen seks gehad. Mensen denken altijd dat verslaafden altijd makkelijk seks…Ze onderbreekt zichzelf en vertelt van de stress bij het op straat leven en dat ze ADHD heeft. En iedereen gebruikt, vraag maar om je heen. Ritalin bijvoorbeeld. Zij en haar zoon, die bij het raam zit, zijn na een maand in Portugal het land uitgegooid, zoals ze overal worden uitgegooid. Ze zijn nu op weg naar Rotterdam. De vrouw moet deze week voor de rechter verschijnen, dus ze moet eigenlijk naar Den Haag, terwijl ze niks heeft fout gedaan.

Ze vertellen over goeie en slechte heroïne en noemen namen van mensen die je niet samen op een verjaardag kan uitnodigen, want dan wordt het sambal. Het meisje weet niet veel van drugs. Ze vraagt wat cocaïne met je doet. Dat scheelt per persoon, zij trekt het niet om het te snuiven. Ze legt uit hoe coke roken werkt. Met een pijpje. En het is heel zoet aan het begin.

De chauffeur heeft een horkerige rokershoest. Hij is aan het kankeren, hij komt uit Den Haag. Hij is verkeerd gereden.

De zoon is twintig en heeft een akelig gebit. Typisch dat van een junkie, maar hij gebruikt niet. Hij kan er vanaf blijven, zegt de vrouw. Híj wel. Ze lachen. Als enigen. Ze lachen veel, maar ze zijn ook boos. Op systemen enzo. Het meisje vraagt hoe het komt, dat gebit. Glazuur! Het is de schuld van de tandarts. Het is vrij donker in de bus, maar z’n tanden trekken de aandacht. Het is een pijnlijk sculptuur dat deels uit z’n mond komt. Scherpe grauwe vormen en zwarte tussenvormen.

Het meisje vraagt iets, maar het antwoord wordt snel een gesprek over iets anders. De vrouw had in een andere bus mensen geholpen in een smerige wc omdat ze desinfectiespul bij zich had. Dat heb je wel nodig als je op straat leeft. In die bus was ze geliefd.

Een Afrikaanse man die achter ze zit, die lang in Portugal woonde, geeft ze gelijk in alles wat ze zeggen. Ja precies, inderdaad, is ook zo, Nederland hoort bij de G20 en daarom zou niemand op straat moeten leven. De jongen zegt dat hij met iedereen om kan gaan omdat hij geen racist is.

Vlakbij Rotterdam. De chauffeur vraagt cynisch of ze een moment stil zijn geweest vanaf Parijs, toen ze instapten. Ja aan het begin hebben ze even geslapen. De jongen vertelt over zijn geblokkeerde bankpassen. Hij bestaat niet meer, heeft geen sofinummer want dat hebben ze naar Portugal gestuurd dus nu is het weg.

Het Turkse meisje en de Afrikaanse man tikken beide hun nummer in de telefoon van de vrouw. Ze stuurt nog wel even een berichtje straks, alsof ze al bevriend waren. Het meisje is blij dat ze positief zijn. Dat klopt, ze hebben steeds meer medestanders. In Rotterdam stappen ze uit.

Verschrikkelijk. Ik haat junkies, zegt de chauffeur iets later. Dat geouwehoer, het houdt niet op. Niks is hun schuld. Nee hè, zegt het meisje en lacht. Ben ik door hun godverdomme verkeerd gereden en jij gaat ook nog eens vragen lopen stellen. Ja hihi, zegt het meisje, ik ben gewoon benieuwd. Nee ja je bent gewoon jong. En dat gebit! En hij gebruikt niet? Wat een gelul.

Maar wat leuk dat je Turkse bent. Ze vraagt of we er snel zijn. Ja, je mag je ouders alvast bellen. Kunnen ze een kebappie voor me meebrengen? Hihi lacht het meisje, volgende keer. Was een grap hè, hoest de chauffeur. Ja die grapjes vind ik wel leuk.

twien