Weet jij de bezem ‘Weet jij de bezem?’, zei de werkster. Op je hoofd, dacht ik dan. Een enorme vrouw met een vlijmscherp zilveren kapsel en een groot hoofd met een dikke kin. Een parodie op Wim de Bie. Ze kwam vroeger een periode elke donderdagochtend bij m’n ouders. Haar stemgeluid denderde hard en onbegrijpelijk door het hele huis.

Ze legde de twee kleuren kleedjes in de badkamer altijd andersom terug. Hetzelfde deed ze met de Balinese siereenden in de vensterbank. Waarschijnlijk om te bewijzen dat ze daar haar werk had gedaan. Ze stoomde stiekem postzegels van net op de mat gevallen brieven, want die spaarde ze, en na een vakantietripje liet ze ongevraagd fotoplakboeken vol met zelfs suikerzakjes zien. Het huis rook naar Andy en Glorix als ze was geweest, maar schoonmaken deed ze niet zo best.

In dezelfde periode stond de pianostemmer eens in de zoveel tijd voor de deur. ‘De pianostemmer’, zei hij dan trots en resoluut met een dikke bril op zijn blotebillengezicht, zijn bruine pianostemgereedschapstas in de hand. Hij zei z’n beroep altijd op ‘n manier waardoor ik dacht in een woordenspel verzeild te zijn geraakt, ‘de pianostemmer’. Gevolgd door een vragende stilte. Alsof het mijn beurt was voor een woord.

‘De bezem!’ antwoordde ik een keer enthousiast. Ik dacht leuk, een complot, maar de blote billen begrepen me niet. Die waren er nooit op donderdagochtend.

twien