En zijn naam was Jakob Maar al relatief snel kwam de aap uit de mouw. Want zijn naam was helemaal geen Jakob. Nee. Je zou denken, het is een jongen die Jakob heet en dan zal er iets aan de hand zijn in zijn leventje, zo gaat dat in verhalen. Maar niks. Niet alleen heette de jongen geen Jakob, er was ook echt niks met de jongen aan de hand. Of ja, niks. Niks noemenswaardigs. Bertus, want zo heette de jongen echt, had geen idee wie hem Jakob zou hebben genoemd. Hij had het vernomen via een no reply e-mail zonder afzender. Daarna zat hij gewoon thuis pinda’s te eten. Gezoute pinda’s van het huismerk van de supermarkt. Ze waren niet eens echt lekker. Hij vroeg zich nog wel af of die supermarkt die pinda’s dan zelf verbouwde, of dat ze daar gewoon een mannetje voor hadden die dat wel even regelde. Pinda’s die misschien niet meer in de zakjes a-merk pinda’s konden worden gepropt en daar maar lagen. Dat dat mannetje ze dan voor een goeie prijs op de kop wist te tikken. Overigens deed Bertus er altijd wat rozijnen bij. Dan smaakte de boel net iets levendiger. Het was het temperatuurverschil wat het hem deed, had hij wel eens gezegd. Al had niemand dat onthouden. Hij zat tijdens het eten van het schaaltje pinda’s toch een beetje te fantaseren over een Jakob. Hij bedacht dat het een jongen zou moeten zijn uit een gelovige familie, al wist Bertus maar weinig over gelovigen. Hij kende ze vooral uit oude films. Hij kende zelf alleen een gelovige neef in Argentinië, maar die had hij maar een keer ontmoet. Jakobs familie had heel veel moeten doorstaan, bedacht hij. Schrikbarend veel leed. Hij bedacht de opa van Jakob en noemde de opa opa Rüdiger. Die opa Rüdiger was vroeger, in de tijd dat alles zich enkel in zwart wit afspeelde door verschrikkelijk tuig met petjes in een greppel geduwd. ‘Geintje’, zeiden ze nog. De schoften. Hij had daar drie dagen en drie nachten gelegen. Hij dacht dat hij ging rotten, maar dat bleek fruit wat daar ook lag. Het was eigenlijk een geluk bij een ongeluk, hij had kunnen overleven van dat rottende fruit. Het was verdomde smerig. Dat wel. Sindsdien werd het verhaal elk jaar op de eerste zondag in mei verteld op het dorpsplein en werden drie jonge maagden kaal geschoren en moesten ze appels in kleine stukjes snijden die daarna met veel geweld werden weggesmeten. Die stukjes appel dan. Die jongens en meisjes die als maagd dienden hielden er een trauma aan over, maar daar praatte men niet over. Waarom er zo’n belachelijk ritueel bij verzonnen was, wist niemand. En niemand durfde het opa Rüdiger te vragen, want dat was eigenlijk een eigenwijze zeikerd en een betweter die iedereen sloeg. Iedereen was bang voor hem. Maar daar praatte men ook niet over. En die Jakob, die hij had bedacht, wilde daar niks mee van doen hebben. Jakob wilde gewoon een instrument leren spelen. Viool of klavecimbel. Of misschien in een rockbandje. Of rap. Ja rap, dat leek hem wel wat. Toen ging het snel. Hij verzon een hele tour en Jakob stond met zijn vrinden flink huis te houden op een podium in het voorprogramma van de Beastie Boys. Zouden die nog optreden, de Beastie Boys? In zijn verhaal in ieder geval wel. En zo begon er op miraculeuze wijze toch nog een verhaal over een jongen die Jakob heette. Al wilde hij liever bij zijn artiestennaam genoemd worden. Aangezien Bertus na het eten van alle pinda’s wel weer klaar was met het bedenken, kreeg Jakob helaas geen artiestennaam. Verdere karakteruitdieping of een goed begin, midden en eind, het kwam er niet meer van. Bertus was gaan slenteren langs de straten op zoek naar vertier. Zo eindigde het willekeurige verhaal van Jakob redelijk abrupt. En zijn naam bleef Jakob.