twien

brokjes wereld

Agressieve saamhorigheid Via de Denneweg loop ik naar het Malieveld waar de stoet door de stad al is begonnen. Ik loop langs een vestiging van CIDI, een Nederlandse pro-Israël lobbygroep. Die vieren vandaag in Amsterdam hun 50-jarig bestaan, lees ik later: Het CIDI heeft zes sprekers uitgenodigd die allen bekendstaan om hun racisme, moslimhaat en het verheerlijken van Israëlisch geweld, ten koste van feiten. De premier feliciteert ze via video namens de Nederlandse regering. Hans Teeuwen is er ook. Geen grap. De genocide wordt er weggelachen.

De demonstratie vandaag is tegen de regering. Het kent geen grens voor Israëls misdaden tegen de mensheid, eigenlijk al 77 jaar.

‘Ik loop even met deze meneer mee’, hoor ik een van de politieagenten van een groepje zeggen. Ik kijk achterom en zie dat ik door een agent word achtervolgd. ‘Maak je geen zorgen’, zegt hij, ‘ik moet sowieso die kant op’. Mijn wenkbrauwen fronsen strijdvaardig. Ik probeer een praatje. ‘Verwacht u problemen vandaag?’ ‘Nee hoor. Kijk, er is altijd wel één procent rotzooitrappers tussen de meute, dat kan een gevaar zijn.’

De meute is gigantisch. Het hele Malieveld en de aanliggende weg is vol mensen zo ver ik kan kijken. Een man met een Palestijnse sjaal passeert ons in tegengestelde richting. De agent gaat voor hem staan: ‘Mag ik vragen waar u naartoe gaat?’ De man loopt zonder op te kijken om hem heen. Ik moet gniffelen, maar hou me in. ‘Verdacht u hem van iets?’ ‘Dat weet ik niet?’ vraagt de agent alsof ik het antwoord zou weten. ‘Waarom vroeg u waar hij heen ging? Hij liep toch juist wég van de menigte waar een gevaar zou kunnen zijn?’ ‘Beweert u dat er daar gevaar is?’ zegt hij. ‘Ja nu draait u het om!’, reageer ik geïrriteerd. Snel maak ik me uit de voeten om onredelijke hommeles te voorkomen. Er is vaak politiegeweld bij vreedzame pro-Palestina protesten.

Een joods-Israëlische die in Duitsland ging wonen, las ik in een artikel, droeg op vredesdemonstraties protestborden met teksten als Jews against genocide. Meerdere keren werd ze daarom gearresteerd vanwege antisemitisme, zoals Israël-kritiek daar wordt genoemd. Ze vreest uitzetting naar Israël.

Het woord antisemitisme, zo begreep ik laatst, is ooit bedacht door antisemieten. Omdat het minder emotioneel klinkt dan ‘jodenhaat’. Zo kan het makkelijker institutioneel gebruikt worden.

Ik ben tegen bezettingsmachten. ‘Illegale bezetting’ is een pleonasme. Ik ben tegen racisme, kolonisatie, onderdrukking, apartheid en etnische zuivering. Als je ergens een genocide voor nodig hebt, kan je best concluderen dat het niet werkt. Mensen zijn gelijkwaardig. Het zijn clichés bij een missverkiezing. Het is wat we hebben afgesproken over mensenrechten. Maar ja, wie zijn ‘we’ met deze, bewezen door Israël beïnvloedde teringregering.

Ik prop m’n woede weer in woorden terwijl mensen intussen vast wel weten hoe het zit en het behoorlijk kansloos lijkt. Maar toch stop ik niet met praten over Palestina.

In 2021 stond ik op het Malieveld in de miezer bij een pro-Palestina demonstratie. Er waren een paar honderd mensen. Vandaag zijn ‘we’ met meer dan honderdduizend. Nul procent ‘rotzooitrappers’. Het blijkt de grootste demonstratie in Nederland in twintig jaar. Een massaal warm bad als een rivier door de stad. Totaal verschillende mensen die allemaal begrijpen dat dit niet kan. Fanatiek wordt er geklapt en geschreeuwd door honderden, soms duizenden tegelijk. Agressieve saamhorigheid. Intens. Soms heb ik kippenvel. Normaal zou ik daar grapjes over maken, maar dit is niet normaal.

Free Palestine 🍉

twien

donatie

Denken tijdens herdenken Omdat ‘dit nooit meer’ is mislukt, wilde ik de nationale dodenherdenking overslaan. Toch loop ik naar de Koekamp, waar de ‘inclusieve herdenking’ is. ‘[..] Gericht op álle oorlogsslachtoffers, mede door toedoen of nalaten van de Nederlandse staat’. Online hoorde ik er net Hedy d’Ancona en Gloria Wekker wijze dingen zeggen.

Eenmaal daar sta ik een eindje achter de menigte. Zo’n drieduizend mensen, veel meer dan verwacht. Er zijn veel grijsaards, ervaren collectieve herdenkers. Ook veel mensen met een Palestijnse sjaal.

Acht uur. Straatlantaarns aan. Twee minuten stil. Ik probeer aan alle dode mensen tegelijk te denken. Hopen dat het goed met ze gaat, zo in die oneindige eeuwigheid. Ik denk aan toen ik jong was en aan mijn moeder vroeg of ze Morris, de hond van de buren die net dood was, met zijn neus boven de grond gingen begraven, zodat hij nog kon ademen.

Het is wat onstuimig door de harde wind door de bomen. In de verte rijden auto’s. Naast het podium loopt een cameraman langzaam een trapje op. Om me heen zijn drieduizend mensen stil.

Ik denk aan een fragment vandaag van een televisietafelprogramma. Frits Barend, een oude matige tv-presentator, was boos. Hij vond dat deze ‘inclusieve herdenking’ het herdenken van hem afpakte. Frits verloor veel van z’n Joodse familie in de Tweede Wereldoorlog, verschrikkelijk. Hij zei dat deze twee minuten herdenken ‘van ons’ zouden moeten zijn. Wie hij met ‘ons’ bedoelde, werd niet echt duidelijk.

Verschrikkelijk dat ik tijdens deze herdenking aan Frits Barend denk. Vooral om hem te dwarsbomen, herdenk ik de slachtoffers van het zionisme. Ik denk aan de moord van het door Nederland gesteunde Israël op gemiddeld twee klassen aan kleuters per dag. In totaal meer dan in alle oorlogen van de laatste tien jaar bij elkaar.

Ik denk aan een citaat van Ilan Pappé, Israëlisch historicus: ‘De meeste zionisten geloven niet dat God bestaat, maar ze geloven wel dat hij hen Palestina heeft beloofd.’

Ik denk aan Arnon Grunberg. Die hoorde ik vandaag over zionisme. Niet over het achterliggende idee, maar het gevolg. Het is extremistisch, racistisch en levensgevaarlijk voor iedereen in de regio. Israël zou best eens in een burgeroorlog kunnen belanden, zei hij, of een soort theocratie worden zoals Iran. — Hannah Arendt en Einstein voorzagen dit soort problemen al vóór de oprichting van de exclusief Joodse staat in 1948 in Palestina.

Regeringsleiders van die bezettingsmacht plannen nu openlijk in de media het permanent belegeren en volledig verwoesten van Gaza, waarna ze de bevolking gaan verplaatsten. De Nederlandse premier vindt dat ‘zorgelijk’. Hitler probeerde zijn vernietigingskampen nog te verstoppen. Die gluiperd wist wel dat hij niet koosjer bezig was.

Een vriendin zei laatst dat ze aan mij moet denken als ze over Israëls terreur hoort. Frappant. Ik wil daarom tijdens deze herdenking even aan haar denken. Maar dat vergeet ik.

Twee minuten zijn soms best lang. Ik bedenk dat ik net lekker gegeten heb. Worst met venkelzaadjes en patatten, broccoli met knoflook. Ik denk dat ik dadelijk nog een rondje door het bos loop.

Nog tijdens de stilte rijdt op het Malieveld achter ons, morgen het bevrijdingsfestivalterrein, een vrachtwagen. Onder de bedrijfsnaam staat ‘opgeruimd staat netjes’. Ik denk per ongeluk aan alle zes miljoen vermoorde Joden in de Tweede Wereldoorlog.

twien

donatie

En zijn naam was Jakob Maar al relatief snel kwam de aap uit de mouw. Want zijn naam was helemaal geen Jakob. Nee. Je zou denken, het is een jongen die Jakob heet en dan zal er iets aan de hand zijn in zijn leventje, zo gaat dat in verhalen. Maar niks. Niet alleen heette de jongen geen Jakob, er was ook echt niks met de jongen aan de hand. Of ja, niks. Niks noemenswaardigs. Bertus, want zo heette de jongen echt, had geen idee wie hem Jakob zou hebben genoemd. Hij had het vernomen via een no reply e-mail zonder afzender. Daarna zat hij gewoon thuis pinda’s te eten. Gezoute pinda’s van het huismerk van de supermarkt. Ze waren niet eens echt lekker. Hij vroeg zich nog wel af of die supermarkt die pinda’s dan zelf verbouwde, of dat ze daar gewoon een mannetje voor hadden die dat wel even regelde. Pinda’s die misschien niet meer in de zakjes a-merk pinda’s konden worden gepropt en daar maar lagen. Dat dat mannetje ze dan voor een goeie prijs op de kop wist te tikken. Overigens deed Bertus er altijd wat rozijnen bij. Dan smaakte de boel net iets levendiger. Het was het temperatuurverschil wat het hem deed, had hij wel eens gezegd. Al had niemand dat onthouden. Hij zat tijdens het eten van het schaaltje pinda’s toch een beetje te fantaseren over een Jakob. Hij bedacht dat het een jongen zou moeten zijn uit een gelovige familie, al wist Bertus maar weinig over gelovigen. Hij kende ze vooral uit oude films. Hij kende zelf alleen een gelovige neef in Argentinië, maar die had hij maar een keer ontmoet. Jakobs familie had heel veel moeten doorstaan, bedacht hij. Schrikbarend veel leed. Hij bedacht de opa van Jakob en noemde de opa opa Rüdiger. Die opa Rüdiger was vroeger, in de tijd dat alles zich enkel in zwart wit afspeelde door verschrikkelijk tuig met petjes in een greppel geduwd. ‘Geintje’, zeiden ze nog. De schoften. Hij had daar drie dagen en drie nachten gelegen. Hij dacht dat hij ging rotten, maar dat bleek fruit wat daar ook lag. Het was eigenlijk een geluk bij een ongeluk, hij had kunnen overleven van dat rottende fruit. Het was verdomde smerig. Dat wel. Sindsdien werd het verhaal elk jaar op de eerste zondag in mei verteld op het dorpsplein en werden drie jonge maagden kaal geschoren en moesten ze appels in kleine stukjes snijden die daarna met veel geweld werden weggesmeten. Die stukjes appel dan. Die jongens en meisjes die als maagd dienden hielden er een trauma aan over, maar daar praatte men niet over. Waarom er zo’n belachelijk ritueel bij verzonnen was, wist niemand. En niemand durfde het opa Rüdiger te vragen, want dat was eigenlijk een eigenwijze zeikerd en een betweter die iedereen sloeg. Iedereen was bang voor hem. Maar daar praatte men ook niet over. En die Jakob, die hij had bedacht, wilde daar niks mee van doen hebben. Jakob wilde gewoon een instrument leren spelen. Viool of klavecimbel. Of misschien in een rockbandje. Of rap. Ja rap, dat leek hem wel wat. Toen ging het snel. Hij verzon een hele tour en Jakob stond met zijn vrinden flink huis te houden op een podium in het voorprogramma van de Beastie Boys. Zouden die nog optreden, de Beastie Boys? In zijn verhaal in ieder geval wel. En zo begon er op miraculeuze wijze toch nog een verhaal over een jongen die Jakob heette. Al wilde hij liever bij zijn artiestennaam genoemd worden. Aangezien Bertus na het eten van alle pinda’s wel weer klaar was met het bedenken, kreeg Jakob helaas geen artiestennaam. Verdere karakteruitdieping of een goed begin, midden en eind, het kwam er niet meer van. Bertus was gaan slenteren langs de straten op zoek naar vertier. Zo eindigde het willekeurige verhaal van Jakob redelijk abrupt. En zijn naam bleef Jakob.

twien

donatie

Geroosterd brood Geroosterd brood ruik ik. Aangebrand. Lopend over het Oranjeplein, de Schilderswijk. Twee keer standje twee op de broodrooster was blijkbaar toch te veel. Zoiets.

Vroeger bij een vriendje op het vwo bij een tussenuur, hij woonde om de hoek, we gingen computerspelletjes doen op de Commodore Amiga. Er was daar altijd zo’n typische huisgeur. Het rook er vooral naar aangebrand geroosterd brood.

Dat hebben mensen soms, een huisgeur. Ik heb dat ook een beetje heb ik gehoord, in de winter met de ramen dicht. Knoflook gemengd met ui of zweet of vet denk ik. Zo ben ik wel. Vuilaard. Maar dat ruik ik niet. Mensen ruiken hun eigen geurtjes niet.

Het was niet alleen verbrand brood, die huisgeur bij dat vriendje toen. Er stond ook altijd een bakje melk te stinken voor de Poes. Zuur. Er was sprake van redelijke nalatigheid bij hem en de rest van zijn familie, zo vermoedde ik. Ze hadden daar elk jaar tot en met de lente de kerstboom staan. Alle naalden op de grond. En hun Poes had dezelfde naam als hun vorige Poes. Winky. Of Dinky. Nalatig, of misschien vonden ze het gewoon handig. De vorige Dinky was dood. Nooit gevraagd of dat aan de melk lag of aan iets anders wat ze niet voor het beestje deden. Nalatigheid gaat natuurlijk vaak onopgelet. Buiten dat, stinkende melk, dat drinken Katten niet. Het is sowieso volgens mij meer een mensending, de melk van andere zoogdieren te drinken.

Een kunstenaar vroeg zich af hoe het zou zijn om zoiets ogenschijnlijk simpels als een broodrooster te maken. Maar dan zonder één van de 157 componenten kant-en-klaar te kopen. Het kostte hem negen maanden en twaalfhonderd pond en je kon er geen brood mee roosteren, alleen verwarmen.

Aan de andere kant van het plein ruik ik het weer. Verbrand brood. Misschien is het die oudere vrouw die vriendelijk gedag zegt. Hoewel, mensen ruiken doorgaans niet naar verbrand brood. Huizen wel. En verbrand brood zelf natuurlijk. Om de hoek ruik ik het weer. Er zit hier nergens een bakker. Misschien zit het in m’n neus. Die geur.

Een IJslands meisje zei laatst dat ze blij was dat ze buiten de Vogels weer hoorde fluiten, het werd weer lente. Maar toen ontdekte ze dat het geen Vogels waren. Het geluid was een piep in haar neus.

twien

donatie

Bleke banketslaaf Het is lenteweer. Het park stroomt vol met mensen met name tags van de eigenaar van hun werkdagen. Voedertijd. Ze mogen even los. Een bankje verder zit zo’n bleek kantoormens. Hij heeft een te strak lila truitje aan. Moeizaam scheurt hij zijn eten uit de plastic verpakking. Het is een gehaktstaaf in een broodje. Of een banketstaaf. Ik kan het eigenlijk niet zo goed zien. Een variant van marsepein zou ook kunnen. Hij propt het smerig en snel naar binnen.

Hij doet me denken aan Timon. Een vent die een paar weken terug in de Flixbus naast me ging zitten en zich overdreven vriendelijk aan me voorstelde. Ik begreep ’m eerst niet. Ik was ongeïnteresseerd en luisterde met oordopjes in naar een geopolitieke versie van de wereld.

..Op een bedje van demagogen dommel ik weg. Ze hebben het over the idiot, je weet wel, die oranje kankerdwaas die alles kapot maakt. Hij heeft een vrijkaartje gegeven voor etnische zuivering aan die barbaarse bombarderende apartheidsstaat. Die ranzige raszuiverende roofstaat. Die kotsmisselijkmakende kindermoordende kolonisatiemacht. Ze blijven daar doodmaken waar ze bang voor zijn, net zolang tot iedereen ze haat.

Vol nijd word ik wakker. Timon zit een mega tupperware met macaroni met tomatensaus naar binnen te schrokken. Het ziet er afschuwelijk uit. Met zijn elleboog stoot hij me bij elke hap aan. Ik wil hém graag haten in plaats van die genocidale goorlingen. Lekker makkelijk, zo’n zondebokje. Ik pak z’n vork en begin op hem in te prikken. Prik prik prik in zijn oog, auw, prik, prok, auwauw! ‘Daar had je dan eerder aan moeten denken, vuile schoft’, prik, prik! Dat werk. Ik kijk naar de bloedfontein formerly known as Timon en merk dat ik me relaxt en voldaan voel.

Daar schrik ik van. Maar dan word ik gelukkig echt wakker. Opgelucht schaterlach ik de volle bus vol. Niemand kijkt op of om. Timon ligt zachtjes te snurken. Er zit wat tomatensaus bij z’n oor…

Een paar schapenwolken drijven voor de zon. De bleke banketslaaf van het bankje verder is verdwenen. Hij zit vast veilig onder een efficiënt plafonnetje te e-mailen. Hoe zou het ondertussen met Timon zijn? Die ouwe gek.

twien

donatie

Wijngeneuzel Een hond slobbert omdat hij zonder handen drinkt. Een mens slobbert in een trui. Of met wijn. Slobberwijn. Goedkope en makkelijk te drinken wijn.

Wijn is ook een hobby. Dan gaat het niet over goedkope, makkelijk te drinken wijn, maar over smaaksensaties waar je je best voor moet doen. Een liefhebberij, meer dan drinken alleen. Het proeven. Het liefst in een kelder in een wijngebied met een nooit gebruikte houten kruiwagen met geraniums voor de deur.

‘Waarom makkelijk doen als het moeilijk kan’, zei mijn tekenlerares op de middelbare school. Waarde zit hem vaak in de tijd die je ergens voor neemt. Het wiel voor jezelf opnieuw uitvinden. Zoiets. Hordes witte welvarende pensionado’s doen het met wijn. Dat begrijp ik niet helemaal. Natuurlijk, er is gastronomie. De wetenschap van de smaak, de invloed van eten en drinken op zintuigen, de kunst van smaken combineren. Walsen doet wonderen. Maar als de proef op de som wordt genomen, is smaak vooral een momentopname.

Een Grand Cru in je eentje in een koude kelder in een industriële buitenwijk van Novosibirsk, terwijl je alleen een crackertje hebt ontbeten en net je tanden hebt gepoetst. Het proeft anders dan dezelfde wijn langs lamskoteletten van de barbecue met vrienden op een veld vol klaprozen en zoemende bijtjes, met de lentezon op je bolletje in de zoete Bourgogne.

‘Wijn is een natuurproduct’, zeggen ze, terwijl het hele proces van wijn maken gemanipuleerd is. Dranken als wijn zijn juist typische mensenproducten. Bij de commercieelste varianten wordt steeds dezelfde smaak gemaakt. Het proeven van wijn is zodanig afhankelijk van omstandigheden, dat eerder díe ervaring een natuurproduct genoemd kan worden.

Over smaak valt niet te twisten. Of misschien is dat juist wel het enige dat overblijft. Iedereen heeft zintuigen. Als mensen serieus gaan fronzen bij afgesproken termen die aan een pallet van smaken is gegeven, wordt het me al snel te zuur. Wijngeneuzel.

Robuust? Alsof je de smaak van een talentvolle bokser na een kwartiertje sparren proeft. Wijn met de smaak van kers? Wat voor kers? De zoete kers? De Burlat of de Sumgita? Of de zuurdere, zoals de Kelleriis nr.16. Vanille afdronk? Vanille uit Mexico? Of de synthetische versie die Coca Cola is gaan gebruiken, waardoor de vanillemarkt in Madagascar volledig is ingestort.

‘Het is een complexe smaak’. Ja, ingewikkeld. Het hele idee van smaken kennen, herkennen en onthouden is wetenschappelijk complex verklaard, lees ik in een wetenschappelijk tijdschrift: Naast geur kunnen factoren zoals geluid en licht onze smaak veranderen. Harde geluiden kunnen onze perceptie van zoet en zout verminderen, terwijl achtergrondmuziek en akoestiek de eetervaring beïnvloeden. Om het complexer te maken heeft alcohol bovendien ‘vergeten’ als bijwerking. Dat is vaak zelfs de bedoeling. Hoewel, bij wijn proeven moet je spugen.

En dan is er snobisme. Het cliché bij wijn. Het hoort bij de cultuur. De wijnsnob heeft een zelfbedachte superioriteit over verfijnde smaak en minacht andermans smaakpapillen. Hij pocht over kennis. Jaartallen, productieprocessen, vormen van glazen, luchtvochtigheid.

En geld. Wijn is geld. Smaak als status. Geld geldt als graadmeter, soms belangrijker dan de ervaring van de papillen. Zeldzaam is prijzig en wat de gek ervoor geeft, maar ook: hoe duurder, hoe lekkerder. Maar duur doen is goedkoop.

Het zegt allemaal weinig over wijn. Wijn is alledaags, historisch volks. Iedereen kan een wijntje lekker vinden. Een tweede smaakt naar meer. Bij de derde proef je minder.

Een restauranteigenaar en wijnkenner legde me uit dat hij juist aan zijn klanten vraagt wat ze proeven in plaats van ze te vertellen wat ze zouden moeten proeven. Zo leren hij en zijn klanten meer.

Zelf vind ik een goed glas wijn best te pruimen. Advies stel ik op prijs. Meestal slobber ik maar wat.

twien

donatie

Renfeest Lange rijen voor een snackbarkar, het standje van ‘De Softijs King’ en het bier. Veel mensen lopen kriskras over het terrein. Groepjes mensen zitten in het zonnetje in het gras natte billen te krijgen. Op de achtergrond willekeurige muziek met een flink tempo en een aardige bas. Een moeder met een bloemetjesjurk helpt haar zoontje water tappen. Sommige mensen lopen met een bosje bloemen ondersteboven. Er zijn allerlei soorten mensen, maar vrijwel alleen witte. Het lijkt op een muziekfestival zonder imago of karakter. Een onbestemde sfeer.

Overal sportpakjes. Of met een jekkertje over hun outfit. Veel hoog opgetrokken sokken en lichtgevende schoenen. Er was namelijk een loop. Een run. Een stukje marathon door de stad. Mensen die tegelijkertijd joggen, met publiek. Een soort renfeest. Sommige mensen hebben een papier met hun naam op hun buik. Manoe, Jeroen, Lisa. Die van een Wouter ligt overlopen in het gras.

Op vuilnisbakken staat de naam van een energiedrankje. Laatst hoorde ik dat er meer suiker in dat drankje zit dan in Cola. Run Rehydrate Recycle staat eronder. Het allitereert wel maar resoneert niet. Boven de prullenbakken is een netje zodat je kan mikken met je troep. We zijn immers op een sport event.

Het is een wedstrijd, maar de meesten doen mee om het meedoen. Ze hebben een prestatie geleverd en hun emoties bij de finish achtergelaten. Samen met mensen die trots op hun fitheid zijn, zitten ze nu in het gras bier te drinken. Er hangt een geforceerde ontspannen sfeer. Er komt dadelijk geen bandje en er is er ook geen geweest. Alsof je te vroeg op een feestje bent en tevergeefs op de gangmakers zit te wachten, maar dan met duizend tegelijk.

Als ik van het terrein af wil, loop ik langs hekken met spandoeken erboven met teksten als ‘3 STARTWAVE 3’ en beland in een fuik vol wc’tjes. Ik wil tussen de hekken door, maar dat werkt niet. Ik kan er een open duwen, maar besluit om om te lopen. Ik heb geen haast en geen prestatiedrang.

twien

donatie

Taakjes Haar kauwgum is zuur. Ze denkt aan de roze Hubba Bubba die ze vroeger onder schoolbankjes plakte als het rubberachtig werd. Ze kijkt naar het vakje onder de autoradio waar geen zakdoekjes liggen.

‘Multitasken kan best, gewoon dingen tegelijk doen’, zegt ze. Ze kijkt nog eens of ze de linker baan op kan en doet haar knipperlicht aan.

‘Ja, nee, echt meerdere zaken van belang tegelijk, zegt hij, dat kan niet’. Hij doet het handschoenenkastje open en begint wat te rommelen.

‘Er liggen nog dropjes’, zegt ze terwijl ze een baan opschuift. Op de radio klinkt een nummer van een Bondfilm. Ze herkent het. Wie zingt het ook al weer?

‘Het kost teveel concentratie, je kan maar één ding goed’. Er valt een cassettebandje dat hij direct oppakt. ‘Wat moet je hier mee? Je hebt alleen radio’.

O ja, denkt ze, van die jongen met z’n oubollige punkbandje. Zal ze hem bellen?

Ze geeft gas bij om een Toyota Yaris in te halen. ‘Ik ben nu toch tegelijkertijd aan het rijden en naar jouw interessante verhaal aan het luisteren?’ Met haar rechter hand gebaart ze aanhalingstekens.

‘Jawel, maar je rijdt automatisch, soort van. Je hoeft er niet veel moeite voor te doen. Met je brein.’

In haar achteruitkijkspiegel ziet ze een auto met een opvallende kleur, zelfs in de schemer. Een soort parelmoer. ‘Volgens mij is het net als met het lezen van saaie teksten’.

‘Saaie teksten?’

‘Ja, als je een saaie tekst leest, moet je je extra concentreren. Dat kan je doen door een muziekje op te zetten.’

‘Dat is toch juíst afleidend?’ Ze rijden bijna ter hoogte van de Yaris. ‘Waarom zou je trouwens een saaie tekst lezen?’ De man in de Yaris zit in z’n neus.

‘Nee, een onbeduidend muziekje. Een soort muzak.’ Het liedje op de radio is afgelopen en een DJ begint slechte grappen te maken. Ze zet de radio uit. ‘Tina Turner!’ zegt ze enthousiast.

‘Wat? Dat is toch geen muzak?’

‘Oh nee, laat maar. Je moet je hoofd vullen met iets waardoor je niet wordt afgeleid.’ Ze hebben de neuspeuteraar bijna ingehaald. Hij zit echt te graven. Smeerpijp.

‘Alsof je hoofd een emmer is die halfvol stuiterballen zit, maar dat je hem dan volpropt met sponzen.’ In haar spiegels ziet ze parelmoer best rap naderen. ‘Je kan ook proberen sneller te lezen.’

‘Euh wat!?’

‘Ja, klinkt maf. Sneller lezen kan door sneller te lezen. Je moet je dan meer concentreren waardoor er geen ruimte voor afleiding is.’ Ze kijkt nog eens naar achter. Hij houdt genoeg afstand.

‘Kijk, Saturnus!’ Hij wijst ergens hoog, rechts. ‘Tenminste, ik denk dat het Saturnus is’. Ze kijkt en ziet tussen de langsflitsende lantarenpalen een ster-achtig vlekje boven de donkere weilanden.

Ze kijkt weer op de weg. Oranje naflitsen van de lantarenpalen nog in haar ogen. ‘Naast je automatismen kan je je maar op een ding focussen’, zegt hij resoluut.

De aarde past qua volume meer dan achthonderd keer in Saturnus en Saturnus zo’n vijftienduizend keer in de zon.

‘Ik merkte het laatst toen iemand iets aan het vertellen was tijdens het wandelen. Toen het ingewikkeld werd, ging ze stilstaan’.

En de zon past anderhalf miljard keer in de grootste ster die ze ontdekt hebben. Hallucinant! De Stephenson 2-18, heet ie. Waarom onthoudt ze dit?

‘Wacht even’. Even kijken. Parelmoer begint nu te bumperkleven. Rechts kijken, over haar schouder. Knipperlicht. Ze verandert van baan. Een witte Tesla iets verderop op de meest rechter baan vertraagt abrupt. Van een aantal auto’s schieten kort wat remlichten aan, een fractie van een seconde vertraagd alles.

‘Maar het gaat toch om de intensiteit van wat je aan het doen bent en hoe bekwaam je bent?’ De parelmoer rijdt voorbij. Veel te hard.

‘Ja, wat onbewust gaat, telt denk ik niet als taak bij multitasken.

Besta je nog wel als je alleen maar dingen onbewust zou doen? Die kauwgum wordt echt irritant. ‘Al je zintuigen tegelijk geven input, je brein is superefficiënt alle impulsen aan het verwerken. Filteren wat belangrijk is. Emoties, gedachten, gevaar. Dan ben je allerlei belangrijke taakjes tegelijk aan het doen. Dat denk ik’. Ze jeukt wat achter haar oor. Had ze daar echt kriebel?

Ze drukt op een knopje in de autodeur en het raam gaat een stuk naar beneden. De binnenkomende lucht maakt het kabaal van een industriële afzuigkap. Ze schreeuwt: ‘Geef mij eens een dropje!’ Ze maakt een onhandige hoek met de kauwgum in haar linkerhand. Het blijft plakken. Haar hand iets verder uit het raam, ze kijkt even en dan weer op weg. ‘Gatverdamme!’ Ze knikkert een paar keer met haar duim en wijsvinger. Dan vliegt de kauwgum over de weg. Onder de Yaris door. Op het asfalt.

twien

donatie

Opperdepop ‘Dubai’, zegt een van m’n vrienden in een immens overdekt winkelcentrum aan de rand van de stad. Het is zaterdag, einde middag, druk. De vorige keer voelde ik me na drie kwartier in dit vacuüm leeg en neerslachtig. Maar dat was zonder geestverruimende middelen.

Alle zintuigen worden volgestouwd met de lichtjes en lokkertjes als we door het consumptieparadijs sliden. Ongevoelig voor de koopzieke sugar rush. Winkels die je overal ziet, maar ook winkels met alleen Lego of Swarovski of pindakaas. Door de overdaad zijn dingen die niet glinsteren opvallend. Een bruine kar met subtiel geurende stokjes. Minder intens dan de winkels met lichaamsverdoezelgeuren waarvan tranen in mijn ogen springen.

Een wandeling door ‘Het Eettheater – hapje, drankje, gezellig’ doet denken aan een megalomaan wegrestaurant. Zielloos. Vol zich volproppende mensen. Het ruikt er naar alles. Bij de bezoekers zie ik amper emotie. Sommigen hebben vloeibare gezichten.

Een van ons heeft sindskort de bijnaam ‘Smikkelbips’. Hij haalt een grote zak patat. Een ander is in de war, hij wil weten of dit ‘avondeten’ is. Smikkelbips besluit dit eetmoment geen specifieke naam te geven, waardoor z’n verwarring nog groter wordt. ‘Tussendoortje’, zeg ik, waarop hij nog niet helemaal gerustgesteld vraagt of we dus nog gaan eten.

De patat gaat rond en ik krijg de zak met restantjes in mijn handen. Ik heb moeite met de patat-mayonaise verhouding. Ranzige boel. De verwarde jongen is ongeduldig. Hij houdt nu ook de zak vast, zijn hand om mijn hand heen. Het voelt warm, licht invasief. We lachen. Ik hoef geen patat meer.

Smikkelbips wil een drankje. We belanden in een Sports Bar. We zijn binnen een winkelcentrum, binnen een ‘eettheater’ in een donkere zaal die een bar moet voorstellen. Het heeft een Ierse achternaam als naam. Er hangen semi-spontane foto’s van winnende sportlui in vastgeklonken lijstjes. De gang naar de wc’s is bezaaid met pooltafels waar jonge mensen hun zaterdagavond doorbrengen. Overal hangen televisieschermen met vooral pratende hoofden zonder geluid.

Waar we zitten stinkt het naar zeik dus we gaan ergens anders zitten. Daar ruikt het naar kots. Alles zit vast, zelfs de lampen zijn onderdeel van dezelfde vorm waarop we zitten. We praten over plastic. In China staan nog biljoenen kilo’s patatbakjes op ons te wachten. We gaan er mee door tot het einde. Er zitten zelfs ministukjes plastic in onze hersens. Langzaam worden we Lego.

Bijna buiten kijken we nog eens rond. ‘Dit is het’, zegt een van ons, ‘dit is waar de beschaving ons heeft gebracht. Meer is er niet. Hierna is het afgelopen. Opperdepop.’

Hij heeft gelijk, denk ik, we zijn de laatste menssoort. Buiten is het koud en donker. Er gaat alleen nog maar een tram naar Delft.

twien

donatie

De h omhoog of de h omlaag Ze vragen elkaar wel eens of iets met de h omhoog of met de h omlaag wordt geschreven. West-Vlamingen hebben een nogal zachte g in hun dialect. Dialecten worden meestal niet geschreven. Voor hen zou een Nederlands woord met een g best eens met een h geschreven kunnen zijn, of andersom. De h [haa] of de g [hee], het klinkt exact hetzelfde.

Een probeersel om de West-Vlaming een syntax error te geven. (Hardop lezen) → Hier vloog een gier die op de gok in een hok door het gaas een haas ving. En Gert het hert is de held zonder geld, hij spint garen met z’n haren.

Ik hoorde van ‘de keizer van Oostende’, hij heette Johan. Om de zachte h te compenseren sprak hij zijn naam uit als [Jogan].

De West-Vlaamse uitspraak van het Nederlandse woord ‘aanhangwagen’ vind ik fantastisch: [aá hâh oe-aa hè]. Met een [haa] en een [hee]. En de Vlaamse w klinkt een beetje als in het Surinaamse Nederlands: zoals in ‘weetje’ [oe-eetje]. In West-Vlaanderen noemt men zo’n bak met wielen trouwens een remorque.

Als Vlaamse Belgen ‘gewoon’ Nederlands spreken, wat Nederlanders vaak Vlaams of Belgisch noemen, weet ik niet waar in België ze vandaan komen. En West-Vlaams dialect klinkt voor mij alsof de klinkers van de woorden in de lucht worden gegooid en willekeurig, zoals ze neerkomen worden uitgesproken. Met hier en daar een vleugje Frans.

Over de vraag ‘waar komt de zachte g vandaan?’ hoorde ik een Nederlandse podcast. Het bleek de verkeerde vraag. De zachte g bestond al, zoals in het Duits in woorden zoals nicht en sprache. Zachtjes is de norm. We zijn natuurlijk Germanen. Mijn harde g is niet de standaard. Die g, zo was hun theorie, komt waarschijnlijk van rond Amsterdam. Daar is de taal mogelijk beïnvloed door het Jiddisch. De Jiddische taal is ook Germaans en heeft sterke invloeden van het Hebreeuws. Woorden als mesjogge, gabber en gein zijn zo in het Nederlands beland.

Hebreeuws is een Semitische taal, net als het Arabisch en dat heeft een vergelijkbaar geluid zoals in Khalid. Het Arabisch van de Moren heeft waarschijnlijk invloed gehad op het Spaans. Hun letter j of soms de g spreek je ook uit als de Hollandse g, zoals bij jalepeño of gente. In sommige Spaanstalige gebieden wordt die j toch als h uitgesproken, [halepeño] of [hente]. Eigenlijk ook een zachte g.

Maar goed [hoed], genoeg over talen die ik niet beheers.

De regio met de hardst uitgesproken g die ik ken is Den Haag. Daar kom ik vandaan. Zelfs een r verandert er wel eens in een g. Zoals in ‘prachtig’ [pgachtâg] en ‘wortel’ [wogtôw] en ‘broodje’ [pgautje]. Geinig is het woord grappig [gggappâg].

twien

[heef held]