twien

brokjes wereld

Pas maar op ‘PAS OP! Kite-surfers’, staat op een verkeersbord op het strand. Kite-surfers vliegen over de zee met een gigantische vlieger die ze moeten oppompen voor gebruik. Ze dragen een pak met een harnas en een helm. Die zweefridders zouden juist moeten oppassen voor de badende menssoort. Zeemeerminnen kunnen zich op tijd uit de voeten maken, maar de traagbadende variant?

Ik denk aan een Suske-en-Wiske-grap die ik leuk vond toen ik klein was. Een bord langs de autoweg met de waarschuwing ‘Pas op de kinderen! Ze kunnen bijten.’

Op het fietspad zou ook een waarschuwing gepast zijn: ‘Pas op! Wielrenners! Ze denken dat snelheid voorrang heeft en vertonen daarom asociaal gedrag.’

Of een bord in Palestina: ‘Pas op! Kolonisten! Ze zullen u afjagen en doodmaken, omdat ze vinden dat hun menssoort meer recht heeft op de grond waar u al eeuwen leeft.’

Bij veel reclames zou het verplicht moeten zijn: ‘Pas op! Verlakkerij! Multinationals plegen winstmaximalisatie. De gevolgen van consumptie —van obesitas tot klimaatverandering— zorgen voor het uitroeien van de mens.’

Dat soort mensen gaat uiteindelijk over lijken. ‘Pas maar op, voor je het weet ben je er zelf een!’ mansplain ik tegen niemand en baad nog eens pootje in de verfrissende zee.

twien

Nijlpaardkoppig speelgoed ‘Deze is van mij’, zegt een meisje met roze vlindertjes in haar vlechtjes. Ze houdt een blauw plastic ding met een nijlpaardkop omhoog. ‘Die heb je thuis ook’, zegt haar moeder terwijl ze boodschappen op de band zet. ‘Ja’, zegt het meisje, ‘deze is van mij’. Ze legt ’m in het karretje. ‘Neehee’, zegt haar moeder, ‘die heb je al. Wil je een ander? Die giraf misschien?’ Het meisje laat zich niet van de wijs brengen en zegt: ‘deze!’ Haar moeder legt het ding resoluut terug.

Op weg naar huis is het meisje beteuterd, maar thuis pakt ze haar nijlpaardspeelgoed en zegt blij: ‘kijk!’ Zie je wel, lijkt ze te willen zeggen, mijn spullen kunnen zich nou eenmaal op twee plekken tegelijkertijd bevinden.

De vreemde gedachte dat het anders zou zijn, zal pas veranderen als ze ze alle twee naast elkaar ziet. Of misschien zijn dezelfde blauwe stukken plastic naast elkaar een bewijs dat nijlpaardkoppig speelgoed van haar is. In ieder geval kunnen ze dan samen spelen.

twien

Weet jij de bezem ‘Weet jij de bezem?’, zei de werkster. Op je hoofd, dacht ik dan. Een enorme vrouw met een vlijmscherp zilveren kapsel en een groot hoofd met een dikke kin. Een parodie op Wim de Bie. Ze kwam vroeger een periode elke donderdagochtend bij m’n ouders. Haar stemgeluid denderde hard en onbegrijpelijk door het hele huis.

Ze legde de twee kleuren kleedjes in de badkamer altijd andersom terug. Hetzelfde deed ze met de Balinese siereenden in de vensterbank. Waarschijnlijk om te bewijzen dat ze daar haar werk had gedaan. Ze stoomde stiekem postzegels van net op de mat gevallen brieven, want die spaarde ze, en na een vakantietripje liet ze ongevraagd fotoplakboeken vol met zelfs suikerzakjes zien. Het huis rook naar Andy en Glorix als ze was geweest, maar schoonmaken deed ze niet zo best.

In dezelfde periode stond de pianostemmer eens in de zoveel tijd voor de deur. ‘De pianostemmer’, zei hij dan trots en resoluut met een dikke bril op zijn blotebillengezicht, zijn bruine pianostemgereedschapstas in de hand. Hij zei z’n beroep altijd op ‘n manier waardoor ik dacht in een woordenspel verzeild te zijn geraakt, ‘de pianostemmer’. Gevolgd door een vragende stilte. Alsof het mijn beurt was voor een woord.

‘De bezem!’ antwoordde ik een keer enthousiast. Ik dacht leuk, een complot, maar de blote billen begrepen me niet. Die waren er nooit op donderdagochtend.

twien

Snavelfiguren

De manke man van wie het lijkt alsof hij een snavel heeft, heeft zijn snor geschoren waardoor het nog meer lijkt alsof hij een snavel heeft. Daar zit hij dan. Beteuterd tuurt hij vanachter zijn doorrookte gordijntje naar de wereld waar de onbesnavelden de macht hebben en de gevleugelden vrij rondvliegen.
Al wandelend op zoek naar een verhaaltje, begon het vanachter een goor gaasgordijn in het halfdonker. Ik zag er een mens met vies haar naast een schaal verlepte bananen. Er liep een jongen voorbij met een opmerkelijke bovenlip, het leek net een snaveltje.
Even verderop zie ik een pand met paarse ruiten. Hoe zou zo’n snavelfiguur zich hier handhaven? Ik denk aan een middeleeuwse ruimte met groen glas waar ik eens was, vrij unheimisch. En hoe mensen getest zijn op biefstuk eten met groen licht erop, blijkbaar niet te eten.
Terwijl ze met een vork haar bietjes prakt, kijkt de dame door haar paars beglaasde venster. Zal haar depressie inderdaad te maken hebben met de kleur van het licht zoals verondersteld wordt? Ze denkt aan haar eenentwintig jaar lange relatie. Aanvankelijk vond ze het vogelachtige wel schattig, maar ze kon uiteindelijk, dacht ze, Rinus niet uitstaan vanwege zijn spuuglelijke reigerkop. Nimmer had ze erbij stilgestaan dat haar aversie tegen hem en het leven an sich gerelateerd kon zijn aan gekleurde ramen.
Even later zit ik op een bankje in het park. Ik lees ergens dat we maar liefst drieëntachtig verschillende soorten gevederde stadsgenoten hebben. Dat doen wij zoogdieren ze niet na. Allemaal leven ze in het wild om ons heen. Ik zie een enter en een spatie over het hoofd, waardoor ik denk dat ergens ‘eenden krimpel’ staat.
‘Laat je verlangens niet onderdoen voor die van een vogel’, zegt een Franse schrijfster in een interview dat ze leest aan een pistachekleurig terrastafeltje. Het gaat over het verlangen te vliegen, maar ze denkt aan het snavelig smoeltje van haar ex-echtgenoot. Een traan plonst op een broodje met grillstreepjes. Een flinke rimpel ontstaat op haar voorhoofd als ze leest: ‘Geluk is genieten van water is’.
Een loensende vent zwalkt langs. Hij heeft een piep in één schoen. Hij schopt per ongeluk tegen een plakje worst met een hap eruit. Twee duiven lopen er synchroon knikkend naar toe.
‘Wist je dat een specht een superlange tong heeft die hij opgerold in zijn kop heeft zitten?’ Een man met een geel brilletje op z’n snavelvormige gelaat waggelt mansplainend door het park. Een vrouw met een paarse jas die hij aanspreekt, reageert met één vingertje omhoog om hem de loef af te steken. ‘Waarom worden duiven niet misselijk door het constant knikken met hun koppetje bij elke stap?’ Ik zal je krijgen met je gevogelsplain, ouwe specht!, denkt de vrouw. Stiekem vind ze het wel een leuke vogel.
Een merel zit voor me een manische melodie te fluiten. Waarom zeg je over vogels dat ze zitten terwijl ze eigenlijk staan? Met hoge frequentie krabt hij onder een van zijn geel omrande oogjes, waardoor het lijkt alsof hij zijn bril recht zet.
Wel schattig zo'n snavelig toetje, denkt ze. ‘Wat is evolutionair gezien het idee van het geel om het oog van een merel?’, vraagt de vrouw, nu een stuk kalmer. De man zet z’n bril recht en lacht: ‘Vrouwtjes merels vinden zo’n brilletje waarschijnlijk gewoon sexy. Wist je trouwens dat negentig procent van de vogelsoorten monogaam is?’

twien

Gezapige genocide — ‘Ben je zo politiek, of is dat je links hoger opgeleide hobby tegen verveling?’, reageert een dierbare vriend in een vriendenapp. Het gaat over het songfestival en ik had de deelname van die genocidale bezettingsmacht benoemd. — ‘Negeer ‘t, Twien. Duik lekker terug in je bol wol en schrijf er anders een gezapig stukje over.’

Oké dan. Hier kort een brokje wereld wat me dwars blijft zitten…

‘De Belgische zanger Mustii had tijdens de tweede halve finale op zijn arm het woord peace geschreven, tot onvrede van de organisatie van het festival’, stond in een nieuwsbericht. De olifant in de kamer is bepaald geen kinderfeest. Maar goed, ik maak me druk over een liedjeswedstrijd. Dat is semantisch behang ten opzichte van wat er echt gebeurt.

Voor wie het nog niet weet, de basis is geen complex verhaal: sinds 1948 wordt een natiestaat op basis van afkomst geclaimd en wordt het merendeel van de inheemse bevolking afgejaagd en doodgemaakt. Momenteel plegen ze al zeven maanden een MH17 per dag aan moorden op een onderdrukt volk. Een belediging voor de mensheid.

De halve wereld lijkt krankzinnig. Vredesprotesten worden gezien als discriminatie. De president van het land dat nu genocide pleegt, opent hier het holocaustmuseum. De VS bedreigt het Internationaal Strafhof in Den Haag, omdat het oorlogsmisdadigers wil arresteren. De Nederlandse staat steunt de massamoordenaar én is straks verplicht hem te arresteren. 🤡 !? ‘Den Haag, stad van vrede en recht’ m’n reet. Menselijke gelijkwaardigheid lijkt niet alleen ondergeschikt te zijn aan winsten van wittenboordenmultinationals, maar ook aan dat racistische kolonisatieproject.

Vergelijkbaar met het songfestival was voor mij de intens depressieve leegte die ik voelde op de kerstmarkt waar ik in december was. De nepvrolijkheid was een behoorlijk contrast met de demonstratie waarmee ik langs die kerstmarkt liep. Daar klonk een saamhorige woede waardoor ik een positieve energie voelde. Het gaat over gelijkwaardigheid, maar grote politieke partijen zeggen van de demonstranten dat het tuig is dat niet in Nederland hoort.

Ik zag een foto van een speeltuin voor een muur die daar een volk gevangen houdt in hun eigen land. Een muur die er staat om de suprematie van het volk van de bezetter te beschermen. Het deed me denken aan de film The Zone of Interest, over een kampbewaker die met zijn gezin vrolijk naast Auschwitz woont. Hoe zou het zijn om naast een genocide te wonen? En straks, als het meezit, twee staten waarbij ouders naast de moordenaars van hun kinderen wonen? Als je genocide hebt gepleegd, mag je dan nog meedoen?

De meeste organismen zijn van nature egoïstisch, dat schijnt van belang voor het voortbestaan. Landen, rechten, geld zijn net als goed en slecht, praktische menselijke verzinsels. Ethische normen variëren sterk per plek en periode. Als ik dat soort dingen leer, helpt dat met relativeren, maar geruststellend is het niet. Uiteindelijk vinden de meeste mensen van zichzelf dat ze deugen.

Welvaart is ook een gezapig bubbelbad van individuele onbezorgdheid, gebouwd op miserie van anderen. Het is voornamelijk waar ik fijntjes in kan ronddrijven, gezapig over wil schrijven, absurde grapjes over wil maken. De vreugde om wat ik heb aan geluk is groter dan de luxe boos te worden over de parasieten die we zijn. Maar toch, weltschmerz: Een persoonlijk melancholisch gevoel veroorzaakt door het besef van de kloof tussen de ideale wereld en de harde realiteit.

Ik brei er hier een einde aan met enigszins hoopvolle woorden van de Canadees-Joodse auteur en activist Naomi Klein. (Trouwens geen familie van de gediskwalificeerde Nederlands-Friese songfestivaldeelnemer en subtiel activistisch te noemen Joost Klein.)

Naar aanleiding van de studentenprotesten zei ze: ‘Ze willen een ander systeem. En een toekomst waarin iedereen gelijk is. Dat is geen weeïg links idee, maar een radicale opvatting’ en ‘Jullie zijn niet gek. Jullie houden het goed in de gaten en jullie hebben een hart. Dus hou vol’.

...

Don’t stop talking about Palestine #freepalestine 🇵🇸

Links ~ Palestina Andere links

twien

De wedergeboorte van een gebruiksvoorwerp ‘Als ik ‘s ochtends m’n koffie op het vuur zet, moet ik altijd denken aan een vriend die tegen me zei dat ik dan het vuur niet te hoog moet zetten’, zeg ik tegen een vriendin. ‘Ja dat heb ik ook!’ zegt ze, ‘met iemand die dat tegen mij zei!’ Sindsdien denk ik ook aan haar als ik koffie op het vuur zet. Het wordt nog druk ’s ochtends.

Ik vertel haar ook dat ik een gebruiksvoorwerp erfde van mijn vader en dat ie op een bepaald moment kapot ging. Dat vond ik niet erg, zo gaat dat met gebruiksvoorwerpen. Ik keek even bedachtzaam naar het ding, een soort bedankje of afscheid, en pleurde het toen in de vuilnisbak. ‘Sindsdien is het een herinnering en dat is oké’, zeg ik tegen haar. Maar terwijl ik dat zeg denk ik: Shit! ik ben vergeten wat het is!

Als ik daar later over nadenk, denk ik dat ook dat niet erg is. Hij heeft kennelijk zijn beste tijd gehad, zelfs het herinneren heeft zo zijn einde. Bovendien was het maar een gebruiksvoorwerp.

Toch blijf ik de dagen erna nieuwsgierig over wat dat ding was. Welk voorwerp is er uit mijn geheugen verdwenen naar de eeuwige jachtvelden? Na een week ineens vanuit het niets weet ik het weer: Een blauwe knoflookpers.

Als ik morgen koffie zet zal ik waarschijnlijk denken aan een verhaaltje over een blauwe knoflookpers.

twien

Godverdomme! Al die sliertjes! Met een mop, nee een mob, met een b – anders zou het grappiger zijn – sta ik de vloer te mobben. Ik mob, wij mobben, mobden wij? Ik mopper. Zwabberen! Ik zwabber met een zwabber. Eigenlijk verplaats ik alleen met een bos touwtjes vuiligheid over de vloer. Het schiet niet echt op.

‘Godverdomme! Al die sliertjes!’, zegt m’n moeder als ze haar tuin in loopt. Er ligt een aardige hoeveelheid berkenkatjes. Ik lach, we hebben net een paar strips van Gummbah bekeken en deze scène past er precies tussen. Al is mijn moeder bepaald niet vadsig of vierkant en heeft ze gewoon haar kleren aan. ‘Godverdomme! Al die sliertjes!’ reageer ik met een lage stem, waarna we samen lachen.

‘Godverdomme! Al die sliertjes!’, zeg ik ook maar bij het zwabberen. Daarna herhaal ik heel vaak het woord zwabber en ga gezellig bij de pakken neerzitten.

twien

Jason In een groene tuin in België luisteren we naar vogels. Puttertjes met zoete watervalletjes aan piepjes. Een Zwarte Roodstaart maakt het geluid van zanderige knikkers.

We hebben het over mensendingen. Sociale strubbelingen, aannames, verwachte tegenprestaties. Van die irritaties tussen mensen die in je hoofd kunnen spoken. ‘Ik vraag me dan altijd af of ik het over twee jaar nog weet’, zegt ze. Een mooie manier om te relativeren of iets de moeite waard is om je erdoor te laten belemmeren. Meestal niet.

We praten over het dierenrijk. Of eigenlijk hoe mensen dat beleven. Hoe meer menselijke eigenschappen, hoe meer waarde dieren vaak wordt toegeschreven. Sowieso meer dan aan planten, hoewel die bijvoorbeeld ook kunnen ‘zien’ en ‘voelen’ met bepaalde receptoren. Zou iemand z’n dierbare planten opgeven voor het leven van een stel anonieme kippen?

‘Levende wezens stellen zichzelf centraal, ook bij empathie en compassie, als gevolg van zelfbehoud’, zoiets heeft een goeie wetenschapper vast wel gezegd.

Er landt een Merel in de tuin. Misschien is het er een van het nestje dat hier twee jaar geleden zat. Ze vertelt een verhaal over het derde Mereljong dat toen achterbleef, hij kon nog niet vliegen. Een beetje een sufferd, ze bedacht een toepasselijke lullige naam: Jason. ‘Kom op Jason, je kan het!’ zei ze elke dag als ze het beestje zag rondhupsen. Moeder Merel keek hoopvol toe vanaf de muur. Na een aantal dagen lag het dier dood in de hoek van de tuin, de oogjes uitgepikt door een Ekster. Zelfs na twee jaar wordt ze er nog wel eens treurig van.

twien

Strak geschoren heggetjes, soms met wat rondingen, hier en daar in een figuur. Gemillimeterd gras glimt alsof het kunststof is. Grasmaairobots in gevecht met de angst voor verwildering. De nieuwe huizen zijn grijs en degelijk. Nergens mensen te bekennen, het lijkt een spookstad. De bewoners zijn vast aan het werk om hun huis te kunnen betalen. Het is gaan miezeren, de wijk lijkt te huilen. Ik maak een foto van een heggetje en plots is er een hardloper die een blik naar me werpt alsof ik een diefstal aan het plannen ben.

Ik moet denken aan een wervingstekst voor zo’n wijk met nieuwe huizen (‘Type Blauwe Regen – Large’) waar een volksbuurt voor werd gesloopt:

Je zet de bakfiets terug in de deeltuin en loopt richting je eigen achtertuin, met aan een hand je vrolijke peuter die gezellig mee stapt. Lachend zwaai je naar Kim en Jason, die op het veldje de tent proef-opzetten. Gelukkig staat de tuindeur open – wanneer eigenlijk niet – dus stap je zo naar binnen. Daar is je partner in de keuken al bezig met een uitgebreide maaltijdsalade. Aan de extra grote schaal te zien, schuift er vanavond weer iemand aan. Dat wordt gezellig lang natafelen in de tuin! Wat is het toch heerlijk wonen in jullie huis in de Wielewaal! bron

Het volk uit de gesloopte wijk is weggejaagd. Waarschijnlijk verloren geraakt op goedkopere grond dan deze makkelijk met de Volvo bereikbare wijk. Misschien is er een voormalig bewoner nog postbode.

Vlak voor de sloop woonde ik in zo’n volksbuurt. Ik had een buurman, Eus. Eus met z’n dikke neus. Iedereen kende Eus en Eus wist alles. Hij gaf me een verwarming en het was goed. Bewoners als Eus moeten zich aanpassen aan de stad in plaats van andersom.

Zielloos lachwekkende heggetjes geven de nieuwe orde aan waar die vrolijke peuter en de kids van Kim en Jason opgroeien. Van die kindjes die niet in plassen mogen springen want dan worden hun mooie gele laarsjes vies. Ze zullen de nieuwe ministers worden.

twien

Zim en Zor en Klaus Barbie Met een ridderpak aan, althans de bovenkant ervan, sta ik in de spiegel te kijken. Ik voel me een beetje Donald Duck, al heb ik nog een zwembroekje met palmbomen aan. Ik ben een beetje nerveus, maar na een gemberthee gaat het weer. De dag kan beginnen.

Aan het begin schelden we elkaar uit. Voor de gein. Voor zeepaardenlul bijvoorbeeld. Onderweg bedenken we slavennamen voor elkaar en we hebben het over Klaus Barbie, een Duitse gestapo-chef uit de Tweede Wereldoorlog.

We lopen urenlang door het mulle zand. Er ligt veel stront. We lachen het weg, wat moet je er anders mee. Iemand heeft zijn pronouns tijdelijk veranderd naar Zim en Zor. Ik heb het koud en warm tegelijk en dat kan.

We belanden in een moeras waar het lijkt op Louisiana. Het voelt alsof ik de zware, logge onderkaak van een karakter van Woody Harrelson heb. Voor sommigen voelen hun ingewanden wat zwaar aan. Voor anderen kolken de takken en de bomen. We zien Reeën, eentje springt als silhouet op een heuvel aan de horizon. We zien Wouwen vliegen en er ligt een stuk vossenstaart. We maken plannen voor de import en verkoop van ingeblikte Beer onder de naam Medvedev. Het landschap verandert naar savannig zonder Leeuwen. De praatjes verstommen of ik praat er doorheen.

Bij het sprookjesbos zijn afgeknotte takken monsterlijke gezichtjes geworden. Er zijn wolken die laten zien hoe alles moet. Na de Killing Fields van bomen en nog meer mul zand, verdwijnen we in een grote gouden boom. Het is hilarisch en vloeibaar. We eten er banaan en nootjes en aaien takken. Een Roodborstje vliegt met ons mee en maakt alle menseninstrumenten overbodig.

Op de terugweg landen we in de rafelrandjes van de stad, waar we bij een lege pizzeria met plastic bloemen en stoelen eindeloos naar binnen staren. Er zit ineens een grote dikke Pad op straat die ik in de bosjes bij de waterkant zet.

De dag eindigt op een doorgewinterd bankje in een huis in een straat vol hoeren waar we Crodino drinken.

twien