twien

brokjes wereld

Verdrinkend varken Met een kater from hell sta ik afwas uit te ruimen. M’n coördinatie is niet zo goed. Een stenen bakje lazert via het onderste rek en de klep met een doffe klap ondersteboven op grond. In m’n oren stuitert ie nog even door. ‘Gravity ain't down with me’ zeg ik met een smerige stem die verraadt hoeveel en wat voor rotzooi ik gister naar binnen joeg. Ik schrik, ik herken mezelf niet. Alsof ik Johnny Cash wil zijn, maar eigenlijk een verdrinkend varken blijk. ‘Zwaartekracht is niet naar beneden met mij?’ Ik lach mezelf uit. Gelukkig maar. De zwaartekracht is veel te veel vandaag. Verschrikkelijk. Ik ga even kapot naast het bakje liggen. Het bakje bleef heel trouwens.

twien

Zinvol en dragelijk Een schrijver zei ‘ontdekken wat het leven zin geeft is wat het leven zin geeft’. ‘En’, zei hij, ‘dat is eindeloos bezig zijn met wat je zelf belangrijk vindt.’

Dat schrijf ik op. Ik zie daar wel wat in.

Een andere schrijver zei dat je van alles een verhaal moet maken, ook als het niet waar is. En dat dat verhaal je leven dragelijker maakt.

Daar kom ik op terug. Ik maak eerst even een wandeling door de bergen. Dan zwem ik in de zee. Daarna eet ik vette koteletten en vlak voor ik in slaap val, maak ik een mooi meisje aan het lachen en zij mij.

Daarna schrijf ik het op. Dat maakt m’n leven zinvol én dragelijk.

twien

Vliegende Mensen Ze hebben allemaal hun haar in een paardenstaart met een elastiekje in de kleur van de airline. Met een synchroon dansje werken ze de plichtmatigheden af. Levensvesten kunnen je in leven houden als we onverhoopt gemoedelijk te water zouden gaan. In een rood tuutje kan je met een glimlach extra lucht bijblazen. Graag wel pas buiten opblazen.

We komen van de grond. We zijn vliegende mensen. Een lichte daling voel ik in m’n buik en een kort moment denk ik aan doodgaan. Om me heen kijkt iedereen op een apparaat of slaapt. Ik volg schaapachtig zoals de wolken buiten. Toch vraag ik me af wat voor pakje we aanmoeten als we per ongeluk in het berglandschap zouden belanden.

twien

Wij zijn ons brein Dat ik tijdens het doormidden snijden van een kiwi met een mes waar nog wat pindakaas aan zit niks ruik, maar denk aan de geur van een hotel aan de Costa Brava met de naam Nautilus, waar ik was op m’n zeventiende. Zulk soort associaties!?!

Wat ik nog weet van een workshop dingen onthouden, is dat je wat je interessant vindt makkelijker onthoudt. Dat sprak me wel aan. Blijkbaar. Toch vraag ik me af, hoe werkt dat brein?

“Wij zijn ons brein”. Zo heet een boek. ‘Ja, hoe werkt denken eigenlijk? Dat wil ik wel weten.’ Zoiets dacht ik en begon bij een hoofdstuk over het geheugen. Een dag later was ik min of meer vergeten waar het over ging. Als wij ons brein zijn, dan weet ik het niet meer.

twien

Suiker inhaleren Op weg naar een barbecue ben ik met een vriend in een overdreven groot en hoog overdekt winkelcentrum. Het heet ‘Winkelcentrum van Nederland’, maar dan in het Amerikaans. Het logo lijkt op een sigarettenmerk. We hebben eigenlijk alleen ketjap en citroen nodig, maar ondergaan expres deze ultieme degradatie van het landschap en de mensheid.

Één grote klimaatgereguleerde bedompte toestand. Maar alles glimt. Het is zaterdagmiddag en druk. Massa’s mensen sjokken langs dezelfde winkels als in elk Nederlands winkelcentrum. De mensen zijn als bijfiguren in games. Die worden NPC’s, Non Playable Characters, genoemd. Ik loop er soms per ongeluk doorheen. Om het echt te laten lijken, kijken sommigen je aan.

We bedenken dat geuren bij winkels best eens nep kunnen zijn. Dat ze per ongeluk de geur van de parfummenwinkel verwisseld kunnen hebben met die van een kipsnackshop.

Een paar stappen een snoepwinkel binnen inhaleer ik suiker. Waarom lopen we hier? ‘Iets voor je kids?’, vraag ik, maar versta z’n reactie niet. Resoluut pakt hij ‘Bazooka’ van een stellingplank vol kauwgum. Even later scheur ik de comic die er omheen zit half doormidden.

Willekeurig gaan we een winkel binnen voor mensen die geen kadootje kunnen verzinnen en dan maar iets lulligs kopen. Een blauwe plastic ganzenveer als pen. Een poster van een foto van een bekend kunstwerk. Een zogenaamd halfgesmolten klok. Een antenne met een vork eraan.

We lopen een lange hal in. En nog een. De bazookakauwgum is veranderd in een smakeloze bal rubber. We belanden tegelijkertijd in een onvermijdelijke depressie. We zijn veranderd in NPC’s.

twien

Struiksnuitkever Normaal zijn het die groene parkieten en de meeuwen, maar net werd ik wakker door een zingende merel op het dak. Vier piepende zwaluwen en een sputterend puttertje in de lucht. Geka van een kauw en gerekkekkek van een ekster verderop. ‘s Ochtendsvroeg op m’n balkon is de wereld van de vogels.

Even later loop ik de keuken in. Ik glij met m’n voet door iets groen grijzig smeuïg smerigs, gggadverdamme kak. De duif Roekoela is weer binnen geweest. Ook m’n keuken is de wereld van de vogels.

Terwijl ik dit schrijf loopt er een kevertje over m’n been. Ik zit in de duinen. In een gebied waar geen honden mogen. Een stuk natuur voor en door de mensen. Honden weten dat niet. Die kever heeft er lak aan, die woont hier gewoon. Het is de groene struiksnuitkever. Een keversoort uit de familie snuitkevers. Even later struint ie weer in een meidoorn. De meidoorn woont hier ook. De wereld is van de bewoners. En mensen maar denken dat ze bezitten.

twien

Vloeibare meisjes Een vriendin zegt dat ze er niks van merkt, maar krijgt dan plotseling de slappe lach. We lachen hard mee. De hele avond is ineens intens. Een andere vriendin vindt m’n balkon supergroot. De net donker geworden blauwpaarse lucht lijkt licht te geven. De vuurkorf in de fik valt van de barbecue, wat doet ’ie daar, wat een zooi. Alles is duizend.

Met een vriend loop ik naar beneden, naar buiten, de hoek om, de straat in. Iedereen is een bijna vloeibaar geworden zuurstok. Het is druk maar stil in de straat. Zombies, die jongens, die gozers. Op zoek naar vertier kijkt niemand voor zich. We lachen als we er bijna op botsen.

Vrouwen en meisjes met alle kleuren en vormen dansen met hun heupen en billen in nachtponnen en kanten lingerie. Borsten en kapsels deinen erachteraan. Tegen de maat in drillen de venusheuvels en grote monden nemen makkelijk alle mannenwensen als tussendoortje. Sommige gezichten lijken te groeien en ogen kijken dwars door alles heen. Ik zweef te veel om het sexy te vinden.

Als ik een meisje iets beter bekijk en in haar ogen kijk, durf ik niet meer verder te gluren. Het meisje lacht en wenkt, net als het volgende meisje lonkt. Ze kijken me aan en laten blijken dat ik ze moet willen, maar ik schaam me geloof ik om hun lichaam te keuren. Ik weet niet waarom. Het is hier de bedoeling. Vlezige toestand. Ik wil het niet. Of misschien wel, misschien stiekem. Misschien in een minder gezapig verhaal waar ik iemand anders ben.

We gaan een donkere tunnel in. Er zijn witte tegels en een roze gloed. Veel van die dikke donkerrooie gordijnen zijn dicht. Het ruikt naar schoonmaakmiddel en goedkope aftershave op ongewassen jongenshuid, je zal er maar een leren jas van hebben.

Op een splitsing blijven we staan. Een aantal knapen met dezelfde soort kleren passeren in een draf. De voorste met een grimas doet al lopend zijn trui aan. De laatste heeft een verkreukeld kaal achterhoofd met haar in de voegen.

Weer buiten lopen we langs nog een tunnel, maar die loopt dood. Hectaren keukenrol, kilo’s condooms en liters zaaddodende pasta maken zelfs een doodlopende tunnel levendig.

Maar dan lopen we naar huis.

twien

Heeft híj weer ‘Heb ík weer!’, zegt een vent met norse wenkbrauwen. Dat hem herhaaldelijk dingen overkomen die juist hém overkomen is niet zo gek. Hij is immers net als alle andere mensen zichzelf. Misschien is de volgende keer wel iemand anders aan de beurt. Hoewel hem dan vast weer iets anders moet overkomen. Zal je net zien, zoals dat gaat met kijken. Heeft híj weer.

twien

Caviagezicht Een gapende vrouw en haar dochter met een immense oranje tas met het gezicht van een cavia erop staan op het perron. Ze kwamen net gehaast aan, maar de trein is vertraagd. De dochter is jong en woest aantrekkelijk. Ze kijkt me twee keer aan. De tijd dat ik dacht twintig jaar jonger te zijn is een jaar of vijf geleden, dus ik denk dat m’n haar weer raar zit of zo. Ze blijkt langs me te kijken naar een slungel met een petje. Hij heeft het gezicht van een cavia.

twien

Tatoeage van een doorligplek Op een a4tje staat een vermiste kat. Ik herken katten nooit van zulk soort postertjes. Deze heeft een driehoekige vlek aan een kant van zijn snuit. Hij heet Streepje. Op het nat geworden papier is z’n naam deels een vlek geworden, waardoor ik er Vlekje overheen wil schrijven.

Voor een project dat niet doorging bedacht ik zo’n poster met: ‘Vermist, mijn poema Stippeltje’. Een angstaanjagende foto erbij waarop het beest een lief hertje opeet.

Ik maakte ooit een stempel met de tekst ‘verboden te stempelen’ om naast van die grote standaard stickers te zetten met ‘verboden aan te plakken’. Ik bedacht een tatoeage met sierlijke letters, leuk voor op iemands voorhoofd: ‘Nothing is Forever’. De meeste tatoeages lijken van een afstand gewoon een vlek. Dat heeft vast niemand: een tatoeage van een doorligplek.

Ik zou een poster moeten maken met onvoltooide ideetjes, die vervolgens door de regen vlekken worden en zo een ontwerp voor een tatoeage.

twien