twien

brokjes wereld

Oranje In een natte speeltuin staat een man naast gekleurde ballonnen die tussen bomen boven de modder zweven. Zijn knaloranje donsjack overstemt de versiering. Ik hoop dat hij op een kinderfeestje is wat nog niet begonnen is.

Terwijl ik verder loop, denk ik aan de afkeer voor oranje die ik heb gekregen. Logo’s van banken, Blokker, warme wortels. De goudvis heeft ook iets lulligs. Oranje dakpannen begrijp ik niet. En dan Dikkie Dik? In mijn huis een douchemat en een broodtrommel. Ik moet daar vanaf.

Oranje is denk ik vooral een mislukte feestkleur. Het heeft onterecht iets vrolijks. De jaren zeventig en het koninklijk huis zijn al tijden ouderwets. Eens per jaar troep verkopen kan best zonder oranje pruik. Het Nederlands elftal zou in Qatar in het roze moeten voetballen. Dan kunnen tompoezen bovendien hun natuurlijke kleur behouden als ze winnen.

Als ik terugloop is de man nog in zijn eentje. IJsberend in z’n oranje donsjack. Het ziet er treurig uit. En dan te bedenken dat hij wacht op schreeuwende kleuters. Het begint weer te regenen. Onderweg naar huis koop ik per ongeluk sinaasappels.

twien

Hoofd legen Veel mensen gaan naar de natuur om hun hoofd te legen. Alsof de natuur daar op ligt te wachten, die rotzooi, die bak ellende uit mensenhoofden.

Lopend op de Veluwe worden we opgeschrikt door een mountainbiker die hartstochtelijk ‘sorry’ schreeuwt. Geluidsvervuiling. Hij moet er langs. Als regel bedacht ik: niet over politiek praten in de natuur. Soms lijkt alles politiek. ‘De meeste mensen deugen best. Een paar verpesten het, vooral die je de les lezen’, zeg ik met een opgeheven vingertje. De meeste mountainbikers deugen niet, dat zijn we eens.

We besluiten ondeugend het pad af te gaan. Vliegen vliegen op van keutels tussen de bomen. We doen de plakproef, het blijkt verse poep. In de buurt staat vast een edelhert ons te bespieden.

Dieren deugen sowieso, ook al doden ze erop los. Ze vinden zichzelf niet meedogenloos of zo. ‘Empathie heeft niks te maken met sterrenbeelden of pluizigheid’, zeg ik. Zeven vinkjes vliegen op en lachen me uit.

Grote lariksen staan als bronzen kastelen in het nog veel te groene herfstbos. We eten blaadjes die eruit zien als lompe raketjes. Een lang zwart insect doet als een schorpioen agressief zijn reet omhoog als ik ’m van dichtbij bekijk. In de bries is de beek in de buurt te proeven. En in de schemer zag ik misschien een wolf. Misschien is goed. Mijn hoofd is vol.

twien

Zogezegd Ja ik wil even zeggen dat ik bijna op Den Haag Centraal ben.

Nee ja, ik zit in de trein.

En ik heb dus aan Tobbert gevraagd of hij aan Caro wil vragen of zij het er niet over wil hebben. Zogezegd.

Ja, per ongeluk.

Ja weet ik. Maar hij weet niet alle details of zo.

Ja, heb ik per ongeluk gezeg. Tobbert weet wel zogezegd het verhaal, effetjes.

Dus ik zeg tegen Tobbert of die het zogezegd tegen Caro en die het tegen Dave kan zeggen.

Of dat ze weet of wie ik ben.

Ja, voor dat het zaterdag wel gezellig blijf.

Caro die weet het verhaal wel.

Ja, of Caro dan zogezegd dat tegen de beveiliging kan zeggen. Maar in ieder geval voor Tom z’n verjaardag zaterdag moeten we een beetje opletten, want ik weet niet wie het weet. Toch?

Of ze de beveiliging… ja.

Nee ja Tobbert die weet het wel, maar niet het hele verhaal.

Nee, in de trein.

Ja Tobbert, ik was met hem aan het praten erover. En toen zei ik het. Zogezegd. Per ongeluk.

Ja.

Nee.

Ik bedoel meer, hij moet niet met vriendinnen van ons gaan praten of zo. Nee, dat we ook een beetje op hém letten. Kijk ik vertrouw al m’n vrienden.

Wat?

Nee, ik zit in de trein.

twien

Bibliotheek De bibliotheek wordt verbouwd. Ik zoek Hemingway, maar de boeken staan niet op alfabet. ‘Hoe bedoelt u?’, vraagt een vrouw van de bibliotheek en vraagt welk nummer ik zoek. In de war vraag ik naar de schrijvers met letters. Romans blijken op een andere verdieping.

Beneden loop ik langs een man met een lange regenjas. Zo een die vieze mannen dragen. Het haar wat hij nog heeft plakt in een staartje op zijn achterhoofd. Hij heeft een fikse puntzak snoep, maar die is bijna op. Bij de uitgang kijk ik om. Op de roltrap staat hij vanzelfsprekend zelfverzekerd omhoog te gaan. Hij kijkt me aan en kauwt nonchalant op zure matten. De volgende keer wil ik lenen wat hij leest.

twien

Barry Kalende Barry staat in de hoerenstraat. Het lijkt of zijn bovenlijf in een daar toevallig staand paar benen is gehangen. Handen in z’n zak. ’t Is ’s ochtends vroeg. Gordijntjes zijn nog dicht. De schreeuwende schoonmaakster is net klaar. Er lopen wat aannemers in het Haags over logistiek te praten.

Barry staat met zijn tuitige mond hard aan zijn sjekkie te zuigen. Aan de telefoon doet-ie wat zaakies. ‘Ja’, zegt-ie. ‘Ja’, ‘ja’, ‘nee’ en ‘jaja’, zegt-ie. Hij loopt in een paar stappen een rondje en staat weer stil waar hij begon. Z’n buik denkt, ‘hè, zijn we hier nu wéér?’

Staat-ie dan met z’n te blauwe spijkerbroek. Zijn zwarte fleecejack is zichtbaar te koud. Hij schudt nee naar niemand. Vroeger zou z’n matje vettig hebben mee geschud.

Hij loopt de straat uit, maar terwijl hij opvallend aan zijn reet trekt, keert hij weer om. Hij sloft op de zijkanten van zijn voeten tijdens het wachten.

Nu leunt hij tegen een lantarenpaal, nonchalant één been over het ander. Nog een sjekkie diep richting zijn huig. Wolkjes van de kou en van z’n peuk zijn inwisselbaar. Als er straks een gordijntje opengaat, is Barry d’r als de kippen bij.

twien

Min of meer Zee. Ooit zwom ik in de zee een aantal meter van een zeehond vandaan. Of eerder andersom, ik lag daar maar wat. Nu zie ik twee ijsberen in de branding, maar dat blijken golden retrievers.

Zeemeerman. Ik spring vaak in zee, vooral met goed weer. Het liefst met dikke golven. Zeemeerman noemde iemand me ooit. Een maffe specificatie. Het klinkt als een vreemd beroep.

Meermin. ‘Min’ is afgeleid van man, dat oorspronkelijk mens betekende en in dit geval vrouw. En ‘minnen’ is liefhebben. ‘Meerminnen zouden mannen, die verliefd op hen werden, in het verderf storten’.

Meer. ‘Meer’ was vroeger het woord voor zee. Zoals in het Duits nog steeds en in andere talen min of meer, zoals mar en mer. Vroeger was er waarschijnlijk gewoon één woord voor ‘veel water’. Hoe zoet zout was deed er vast niet toe.

Nog meer. Nog meer taal. Er is op een van de eilanden van de Filippijnen een meer dat Taal heet. In dit meer ligt een vulkanisch eiland. En op dat eiland is een vulkanisch meer. Een meer op een eiland in een meer op een eiland in de zee! Wat wil je nog meer!?

twien

Gordeldraakje Een draakje heeft de rechterkant van mijn hoofd overgenomen en probeert eruit te komen. Mijn hoofdhuid voelt aan alsof het niet van mij is, een soort verbrand. Het draakje spuwt vuur.

Momenteel duwt hij tegen de rechterachterkant van binnenuit mijn hersenpan. Een deel van mijn kin is verdoofd. Vanmorgen werd ik wakker toen hij met iets scherps vanuit mijn oor naar buiten wilde prikken.

Er begonnen bulten te groeien waar het draakje met de kartels op zijn rug doorheen probeerde te duwen. In een gordel van naast mijn tranende oog, via mijn slaap achter mijn oor langs, terug over mijn kin tot op m’n lip.

Met scherpe klauwen probeert hij zich een weg ergens door mijn schedel naar buiten te banen. Als ik iets eet, dan lijkt hij via mijn kaak te willen ontsnappen.

Soms is ie rustig op stukjes van de binnenkant van mijn hoofd aan het kauwen. Soms kruipt ie tegen mijn nekspier aan om er een dutje te doen. Ik word er moe van, maar als ik mijn hoofd steun wordt dat venijnig afgestraft.

Ik wil geen dieren in mijn hoofd. Er zou een klein moedig riddertje naar binnen moeten gaan.

Ik onderdruk het beest nu al een week of drie en hij lijkt eindelijk verzwakt. Hij suddert nog wat na. Ik hoop dat het draakje spoedig het loodje legt.

twien

Spring levend Een meisje is met haar vriendje op vakantie in Kroatië. Ze filmt hem steeds als hij van een hoge klif in het water springt. Veel slow motion. Zelf heeft ze hoogtevrees, schrijft ze me.

Ooit in Curaçao sprong ik van een klif in het water. Drie, vier verdiepingen hoog. We zaten in een restaurantje naast waar jongens en meisjes naar beneden sprongen. Mijn vriendinnetje toen, een lieve sekreet, wilde ook. Ik vond het maar niks, die hoogte, maar sprong met haar mee.

Een sprong dwars door elke angst voor vallen heen. Supersnel ging de zwaartekracht langzamer dan ik dacht. En na door het plompe blauw te zijn afgeremd, zweefden we samen op de zee. Ik probeer iets poëtisch, ik wil het meisje in Kroatië laten weten dat ik er geen spijt van had.

Ze is bang dat als ze dit durft, dat ze eerder geneigd is van een gebouw te springen, als ze weer eens depressief zou zijn. Je kan zelfmoord niet oefenen. Bovendien, het water is natuurlijk onderdeel van het verhaal. Onder water begint een nieuw leven. Onder water kom je weer op adem nadat je de val hebt overleefd. Dat kan niet als je op een parkeerplaats springt. Dat is supersaai.

twien

Corpocentrisme ‘Oh shit! Arie! Wat nu weer’. Een vriendin stuurt me weer een filmpje van spierpersoonlijkheid Arie Boomsma. Ik waag weer over hem te schrijven, ondanks dat de ware Arie niet te overtreffen valt.

Arie vertelt, vrolijk als altijd, lounge muziekje op de achtergrond, met ontbloot bovenlichaam, wat je kan doen als je op vakantie je ‘conditieapparaat’ niet bij je hebt: ‘Wat je vást wel kan vinden, is een glijbaan en een paar sokken’. Daarna zie je Arie met grote witte sportsokken hard in een glijbaan naar boven rennen. Elke stap naar boven glijdt hij even hard naar beneden in de groene plastic kinderglijbaan. Met zijn grote lichaam en zijn petje achterstevoren is hij best een enge reuze kleuter.

‘Ik denk dat je serieus de speeltuin uitgegooid wordt als je zoiets doet, echt gestoord’, schrijft die vriendin. ‘Je kunt ook gewoon gaan rennen, Arie!’, reageert een andere lachend. Arie is een zender die negativiteit geen kans geeft. Hij is vast positief belerend als iemand in zijn buurt de stem verheft.

‘Het corpocentrisme van de Arie Boomsma’s van de wereld heeft iets engs’, lees ik in een column van een huisarts in een krant. ‘De obsessie met en verheerlijking van het eigen lichaam staat lijnrecht tegenover het idee dat gezondheid vooral een groot geluk is. Veel mensen hebben urgentere zorgen dan lichaamsoptimalisatie’.

Gelukkig heb ik m’n inner Arie al een tijdje losgelaten. Ik neem nog wat medicijnen en val lachend in slaap.

twien

Verticale horizon De horizon loopt verticaal door mijn gezichtsveld. Kleurvlakken vormen een soort vlag. Rechts hemelsblauw, in het midden zeegroen, links zandgeel met een terracotta blote wandelaar. Hij lijkt te worden geprikt door het felgroene helmgras wat op de voorgrond heen en weer wiebelt in de wind. Ik lig met een hoedje op op een handdoek die deze week al vier keer is opgedroogd en dat ruik ik. Een duinpan achter me is een proestende vent met een snelle bril en verder niks aan, die ik eerder niet had opgemerkt, gaan staan om zijn omgeving te bekijken. Of, waarschijnlijker, om zichzelf te laten zien. Zulk soort naakte oude mannetjes met de handen in de zij staan hier vaak zichzelf tentoon te stellen. Stokstaartjes noem ik ze. Met bosjes in de duinen turen ze naar elkaar en ik heb het gevoel nu ook naar mij. Na weinig slaap en vroeg in zee, lag ik hier wel prima, maar ik denk dat het nu beter is om weg te gaan. Nu horizontaal neem ik nog even snel een foto en stuur ‘m aan een vriend, als suggestie voor de nieuwe vlag van Nederland. Daarna neem ik de benen.

twien