twien

brokjes wereld

Teefjes wentelen Buiten staat z’n elektrische fiets, met een heupachtig tasje op het stuur. Achterop onder de snelbinders nepleren wanten met bont van binnen. De fiets zou nog warm kunnen zijn, als zulke apparaten warm kunnen worden, geen idee. Binnen zit de oude man op de bank bij het raam. Hij kijkt even met zijn vlezige gezicht naar buiten als ik langsloop. Dan weer terug naar een hoek van de kamer, waardoor ik denk dat hij naar de tv kijkt. Hij zag me niet of keek dwars door me heen, zoals ook tv-beelden nietszeggend voorbij kunnen gaan. Eigenlijk swipete hij mij weg, vroeger heette dat zappen.

Misschien kijkt hij geen tv, maar naar zijn witte hondje, die ‘m op zijn beurt met twee dropjes als ogen gadeslaat. Of zijn vrouw ligt daar in haar blote billen met haar eruit, tegen de verwarming aan. Er zou zomaar een heel klein iemand met een spitse snuit kunnen staan, met een lichtgevend groen pakje aan, die er teefjes staat te wentelen. En dat ie dat altijd rond half vier ‘s middags doet. Elke dag hetzelfde liedje, maar ja, je moet wat.

twien

Mens Harry De gemiddelde ondernemer moet tienduizend euro neerleggen om te mogen aanschuiven bij Harry Mens in zijn tv-programma Business Class. Het bestaat al 26 jaar. Vandaag is er een “spiritueel coach” te gast. Huisparagnost noemt hij haar.

Ze is heel bang voor Bitcoin, maar gelooft wel in aandelen. ‘Ik kom terecht bij technische bedrijven, alsof we in een sciencefiction-achtige sfeer terechtkomen. Microsoft en Apple, daar zie ik enorm de hoogte in’. Ze raakt vaak met haar tong haar mondhoeken aan. Ze zegt ‘ik zeg altijd: het internet vind ik het allergrootste virus wat er bestaat’.

Ze noemt Harry Mens een van haar grootste goeroes. Mens reageert niet. Ze heeft ‘een visie dat Shell uit Afrika gaat’. Mens volgt haar niet meer en snijdt een ander onderwerp aan. ‘Komt Catherine Keijl nog eens aan de man?’ ‘Oh, ik heb het gevoel dat ze iemand heeft ontmoet’. ‘Nee, dat ging niet door’, zegt Mens, ‘ze is radeloos’. ‘Ze gaat een leuke man ontmoeten en die blijft!’ ‘En krijg jíj een leuke man?’, vraagt Mens. Hij denkt zelf van wel, omdat het slecht weer is en veel mannen naar de uitzending kijken. ‘En je zwarte jurkje kleedt slank af, hoor’. ‘Moet je me altijd beledigen?’ ‘Dat heb jij nodig’, zegt Mens, ‘maar je ziet er nog heel jeugdig en sprankelend uit’. ‘Wat ben je toch ‘n vreselijk mens’. Mens zegt ‘nou ik zou zeggen: bedankt zover en maak plaats voor de volgende gast’.

twien

Dierenambulance Op de hoek van de straat staat een dierenambulance. Eigenlijk een bestelbus met een logo van een rennende hond. Knipperlichten aan, niemand achter het stuur. Zou de bestuurder een snickers aan het halen zijn bij de avondwinkel op de hoek? Of is er ergens een kat met zijn schattige koppetje vast komen te zitten in een sapcentrifuge. Er loopt een slungelige Hollandse jongen met een wit t-shirt over zijn trui, de vlek op z’n shirt lijkt op het hondenlogo. Hij loopt op de ambulance af in een vlotte pas. Een 'aan het werk' drafje, geen verontrustende spoed. In de bak in zijn handen kan makkelijk een grote schildpad met kiespijn. Misschien een hagedis met staar. Een slang met een huidaandoening, niks geen tweede leven als puntschoen. Dan zie ik dat de bak half transparant is. Er zit niks in. Hooguit wat huisdierresten. Een beetje kattenbakgrind of een stukje cavia.

twien

Kauwgumvingers Een meisje in de regen trekt een stukje kauwgum uit haar hoofd en wil het in de prullenbak gooien. Het blijft aan haar vingers plakken. Als ze het er vanaf trekt, blijft het aan haar andere vingers plakken. Ze trekt haar kaugumvingers langs het randje van de prullenbak. Ook dat werkt niet en ze probeert hetzelfde langs het vreemde dakje wat veel straatprullenbakken hebben. Het dakje is handig om sigaretten op uit te drukken of om troep op te balanceren als de bak zelf vol is. De kauwgum blijft er niet aan plakken. Het valt op de grond. Ze bukt maar halverwege bedenkt ze zich. Dan loopt ze door.

twien

De ontdekking van het oneindige Toen ik jong was, dacht ik dat zeeverkenners zevenkenners waren. Ik kende zeven al toen ik zes was. De zee en ik kenden elkaar al jaren.

Toen ik een jaar of tien was, zat ik buiten op de prullenbak omhoog te staren naar de sterren. Ik dacht aan wat er is, als het heelal eindigt. Dat er daarna ‘niks’ zou moeten zijn, maar dat dat niet kan. Sindsdien neem ik niks meer serieus.

Ik heb nooit gedacht dat melk van de melkboer kwam. Wel is m’n melkbeker in de brugklas open gegaan in mijn tas. Het hele jaar zure boeken. Het was verschrikkelijk. Dat melk voor kalfjes is, leerde ik toen niet. Die pagina’s zaten zeker aan elkaar geplakt.

Rond mijn twintigste ontdekte ik dat augurken in zuur bewaarde komkommers zijn. Tegenwoordig bewaar ik jalapeño’s en bosui in azijn. Die heten daarna hetzelfde.

Met de jongen van de bakker sprak ik altijd over voetbal en het leven. Dat hij soms niet meer wist waar we het vorige keer over hadden, was wat vreemd. Pas na een tijd ontdekte ik waarom. Er waren twee verschillende bakkersjongens.

Gister ontdekte ik dat Angelique en Jacqueline niet dezelfde naam is. Op zich wist ik dat best, maar ik vond zo’n vergissing wel gezellig. Dingen niet weten is oneindig. Dat kan ik niet vaak genoeg vergeten.

twien

Gevoelstemperatuur Het is vijf graden, maar de gevoelstemperatuur is min twee. Een raar idee dat een gevoel in graden is uit te drukken. Alsof iedereens gevoel dan hetzelfde is. Het is in ieder geval koud. Ik fiets voor ik echt wakker ben naar de bakker en daarna voor roomboter langs de supermarkt. Het is er een zonder mensenkassa. Ik probeer m’n handschoenen aan te houden, een overdreven efficiëntie. Een gevoelsefficiëntie. Het lukt om mijn pinpas te pakken, maar daarna moet ik op het scherm drukken. Zulk soort handschoenen heb ik niet. Het kan ook met een banaan, maar ik heb geen banaan. Ik kan er een kopen, maar zoveel prestatiedrang heb ik niet. Er is nog een optie. Ik druk snel op het woord ‘pinnen’ met m’n neus. Expres daarna pas vraag ik me af hoe vies het is. Legio mensen hebben hier met hun warme wijsvinger getouched. Bacteriën van tientallen pulken plakken er op exact dezelfde plek. Tenzij de hulp-bij-zelfkassa er pas een lapje overheen heeft gehaald. Met mijn wijsneus druk ik toch nog eens. Met de verkregen ‘korte bon’ win ik vervolgens het vertrouwen van het poortje wat met een overdreven piep open gaat.

twien

Oranje In een natte speeltuin staat een man naast gekleurde ballonnen die tussen bomen boven de modder zweven. Zijn knaloranje donsjack overstemt de versiering. Ik hoop dat hij op een kinderfeestje is wat nog niet begonnen is.

Terwijl ik verder loop, denk ik aan de afkeer voor oranje die ik heb gekregen. Logo’s van banken, Blokker, warme wortels. De goudvis heeft ook iets lulligs. Oranje dakpannen begrijp ik niet. En dan Dikkie Dik? In mijn huis een douchemat en een broodtrommel. Ik moet daar vanaf.

Oranje is denk ik vooral een mislukte feestkleur. Het heeft onterecht iets vrolijks. De jaren zeventig en het koninklijk huis zijn al tijden ouderwets. Eens per jaar troep verkopen kan best zonder oranje pruik. Het Nederlands elftal zou in Qatar in het roze moeten voetballen. Dan kunnen tompoezen bovendien hun natuurlijke kleur behouden als ze winnen.

Als ik terugloop is de man nog in zijn eentje. IJsberend in z’n oranje donsjack. Het ziet er treurig uit. En dan te bedenken dat hij wacht op schreeuwende kleuters. Het begint weer te regenen. Onderweg naar huis koop ik per ongeluk sinaasappels.

twien

Hoofd legen Veel mensen gaan naar de natuur om hun hoofd te legen. Alsof de natuur daar op ligt te wachten, die rotzooi, die bak ellende uit mensenhoofden.

Lopend op de Veluwe worden we opgeschrikt door een mountainbiker die hartstochtelijk ‘sorry’ schreeuwt. Geluidsvervuiling. Hij moet er langs. Als regel bedacht ik: niet over politiek praten in de natuur. Soms lijkt alles politiek. ‘De meeste mensen deugen best. Een paar verpesten het, vooral die je de les lezen’, zeg ik met een opgeheven vingertje. De meeste mountainbikers deugen niet, dat zijn we eens.

We besluiten ondeugend het pad af te gaan. Vliegen vliegen op van keutels tussen de bomen. We doen de plakproef, het blijkt verse poep. In de buurt staat vast een edelhert ons te bespieden.

Dieren deugen sowieso, ook al doden ze erop los. Ze vinden zichzelf niet meedogenloos of zo. ‘Empathie heeft niks te maken met sterrenbeelden of pluizigheid’, zeg ik. Zeven vinkjes vliegen op en lachen me uit.

Grote lariksen staan als bronzen kastelen in het nog veel te groene herfstbos. We eten blaadjes die eruit zien als lompe raketjes. Een lang zwart insect doet als een schorpioen agressief zijn reet omhoog als ik ’m van dichtbij bekijk. In de bries is de beek in de buurt te proeven. En in de schemer zag ik misschien een wolf. Misschien is goed. Mijn hoofd is vol.

twien

Zogezegd Ja ik wil even zeggen dat ik bijna op Den Haag Centraal ben.

Nee ja, ik zit in de trein.

En ik heb dus aan Tobbert gevraagd of hij aan Caro wil vragen of zij het er niet over wil hebben. Zogezegd.

Ja, per ongeluk.

Ja weet ik. Maar hij weet niet alle details of zo.

Ja, heb ik per ongeluk gezeg. Tobbert weet wel zogezegd het verhaal, effetjes.

Dus ik zeg tegen Tobbert of die het zogezegd tegen Caro en die het tegen Dave kan zeggen.

Of dat ze weet of wie ik ben.

Ja, voor dat het zaterdag wel gezellig blijf.

Caro die weet het verhaal wel.

Ja, of Caro dan zogezegd dat tegen de beveiliging kan zeggen. Maar in ieder geval voor Tom z’n verjaardag zaterdag moeten we een beetje opletten, want ik weet niet wie het weet. Toch?

Of ze de beveiliging… ja.

Nee ja Tobbert die weet het wel, maar niet het hele verhaal.

Nee, in de trein.

Ja Tobbert, ik was met hem aan het praten erover. En toen zei ik het. Zogezegd. Per ongeluk.

Ja.

Nee.

Ik bedoel meer, hij moet niet met vriendinnen van ons gaan praten of zo. Nee, dat we ook een beetje op hém letten. Kijk ik vertrouw al m’n vrienden.

Wat?

Nee, ik zit in de trein.

twien

Bibliotheek De bibliotheek wordt verbouwd. Ik zoek Hemingway, maar de boeken staan niet op alfabet. ‘Hoe bedoelt u?’, vraagt een vrouw van de bibliotheek en vraagt welk nummer ik zoek. In de war vraag ik naar de schrijvers met letters. Romans blijken op een andere verdieping.

Beneden loop ik langs een man met een lange regenjas. Zo een die vieze mannen dragen. Het haar wat hij nog heeft plakt in een staartje op zijn achterhoofd. Hij heeft een fikse puntzak snoep, maar die is bijna op. Bij de uitgang kijk ik om. Op de roltrap staat hij vanzelfsprekend zelfverzekerd omhoog te gaan. Hij kijkt me aan en kauwt nonchalant op zure matten. De volgende keer wil ik lenen wat hij leest.

twien