twien

brokjes wereld

Verticale horizon De horizon loopt verticaal door mijn gezichtsveld. Kleurvlakken vormen een soort vlag. Rechts hemelsblauw, in het midden zeegroen, links zandgeel met een terracotta blote wandelaar. Hij lijkt te worden geprikt door het felgroene helmgras wat op de voorgrond heen en weer wiebelt in de wind. Ik lig met een hoedje op op een handdoek die deze week al vier keer is opgedroogd en dat ruik ik. Een duinpan achter me is een proestende vent met een snelle bril en verder niks aan, die ik eerder niet had opgemerkt, gaan staan om zijn omgeving te bekijken. Of, waarschijnlijker, om zichzelf te laten zien. Zulk soort naakte oude mannetjes met de handen in de zij staan hier vaak zichzelf tentoon te stellen. Stokstaartjes noem ik ze. Met bosjes in de duinen turen ze naar elkaar en ik heb het gevoel nu ook naar mij. Na weinig slaap en vroeg in zee, lag ik hier wel prima, maar ik denk dat het nu beter is om weg te gaan. Nu horizontaal neem ik nog even snel een foto en stuur ‘m aan een vriend, als suggestie voor de nieuwe vlag van Nederland. Daarna neem ik de benen.

twien

Die twee mutsen Vrij luid praat ze. ‘Zitten er wéér mensen op ons plekkie’. Ze loopt met een tas vol spullen die aan de onderkant soms het pad schuurt. Ze heeft een witte broek aan die haar voorname billen terecht accentueren. De man met tas, die voor haar loopt in het park op zoek naar dan maar een andere picknickplek, zegt niks. ‘Zijn die twee mutsen eindelijk weg…’ zegt ze bijna schreeuwend, een tikkeltje venijnig, onbewust van haar omgeving. De zachtaardigheid vanwege haar uiterlijk, een lief rond gezichtje met ietwat dikke wangen, wordt heerlijk weerlegd door haar verbale aanwezigheid. Nu staat de man even stil. Volgens mij bewegen z’n wenkbrauwen. Gaat dit te ver? Of moet ie lachen. Hij ziet me naar hen kijken. Hij glimlacht verontschuldigend of juist trots. Zij sjokt nietsvermoedend door. Ik lach zachtjes terug en ben eventjes verliefd.

twien

Een gebronsd joch Bergen met hoge eucalyptusbomen eindigen hier met rotsen in de zee. Vanmorgen werden we er op een leeg strand wakker. Langzaam vaarde een mistige wolk met jezuslicht de andere kant van de baai binnen. Een paar uur later is het bijna witte zand vol met parasollen en onder de arm meegenomen klapstoelen door veelal bejaarde badgasten. We zitten cider te drinken en bekijken mensen beneden waar het strand begint.

Een gebronsd joch van tien staat er naast de douche in zijn blote kont. Zijn moeder doet hem een lichtgevend gele zwembroek aan. Een stukje. Onder zijn knieën wordt ze afgeleid door iets in haar tas. De broek blijft waar ie is terwijl de jongen wat praat tegen een paar jongere kinderen, de handen in de zij. De moeder gaat door met het omhoog hijsen. Het gaat stroef. De jongen draait en leunt wat. Er komt een tweede vrouw en samen trekken ze broek volledig op.

Hij zal enig kind zijn, zegt een van ons.

De broek aanhebben, achter de broek zitten, pak op z’n broek, het in je broek doen. Als ik van de aanmaakblokjesgeneratie ben, hoe zal de zijne dan heten.

twien

Jochems en Mauricen Een aantal Jochems en Mauricen drukten fronsend hun gezicht naar achter in hun dikke nek. Smakkende geluiden gepaard met stroef gehinnik als een uiting van hun humor. Een vriend van toen was grappig eigenzinnig in de klas en had soms een snotneus. Hij had bovendien rood haar dus noemden ze hem kneus om stoer te lijken.

Jochems en Mauricen hadden snelle brommers met vies kabaal dwars door alle puistjes heen. Ze droegen glimmende trainingspakken en hadden lange stekels in hun gel. En later vettig haar als duistere gordijntjes langs hun slaap. Ze hadden het over brommeronderdelen zoals spruitstuk en carburateur.

De meeste jongens zweetten toen teveel om andermans gepuber door te hebben. Ze zagen wel de nieuwe vrouwenvormen waar meisjes mee leerden leven. Op schoolavonden met chips en cola werd afstandelijk en houterig gedanst. Beleefdheden als camouflage, maar dichtbij genoeg om voor het eerst een echt meisje te ruiken. Vele Jochems en Mauricen bleven samen zitten snurken aan de jongenskant.

twien

Glücklich “Sieht aus wie Spanien!”, zegt een scherpe vrouw met volle teugen op de fiets, door zon overgoten. Ze kijkt zalig over de glooiende groengele duinen bij Duindorp. “Auch so viel Deutsche Leute wie in Spanien!?”, wil ik haar toeschreeuwen. Het stikt hier van de Germanen. Een neefje appte eerder, ‘Je kunt veel zeggen over de Joden, maar de Duitsers waren ook geen lieverdjes.’ Ik bedenk dat ik de vrouw een geluksmoment zou ontnemen. Glücklich halt ich mein Kopf een keertje.

twien

Europacup Ik ben aan het rennen. Hard. De bal is mijn richting opgeschoten. Met weinig overtuiging. Het lijkt kansloos. Toch ga ik ervoor. De tegenstander is langzaam, maar dichter bij de bal. Misschien met een sliding. De zon in z’n ogen geeft me een kans. Ik moet het proberen.

Daar ren ik dan, over het gras. Applaudisserende bladeren van het populieren publiek. De tegenstander…Het is een kínd?! Een kind van vijf! Aan het ballen in het park met zijn ouders. Dit is waanzin, waar ben ik mee bezig!? Wat moet ik doen? Ik ren te hard. Het kind staat nu stil. Bang. Ik zal er eerder zijn, want ik… Geen idee waarom, ik ben nog steeds aan het rennen! Wat moet ik met die bal, steeds dichterbij? Een stiftje op maat? Buitenkant rechts het bos uit? Daarna op mijn achterhoofd krabbend weglopen? Ik ga te hard. Geen weg terug. Ik wil dit niet, maar ben er bijna. Dit slaat nergens op!

Dán weet ik het. Keihard ren ik voorbij de bal, voorbij het kind, voorbij de ouders. Het gezin als bevroren. Ik ren door en door, tot het gras ophoud. Er is een sloot. Ik besluit meteen en spring erin. Een lompe plons. Het is goed.

De eendjes schieten weg, waterkroos in mijn nek, nat en voldaan. Een reiger vliegt op, zodat het lijkt alsof ik van gedaante ben veranderd.

twien

Even snel Er loopt iemand vlak voor me, vrijwel net zo snel als ik. Ik haal haar in, maar als ik naast haar loop, lopen we precies gelijk. Even heb ik de neiging te vragen of ze het oké vindt. Hetzelfde tempo lopen is anders dan een bankje delen in het park. Dus zonder dat ik haast heb, versnel ik mijn pas. Zij blijft haar eigen snelheid lopen. Raar als ze ook sneller zou gaan. Dat we weer even snel lopen. En dat ze dan de liefde van m’n leven blijkt. Ik kijk nog achterom als ze net hetzelfde doet.

twien

Vandaag is het zomer Op het warme strand aangespoeld nadat de frisse zee me van de diepe nacht heeft verlost. Voor de derde keer word ik wakker na een minuut. Of na een uur, kan ook. Nu in mijn eigen kwijl. Ik eet een lauwe appel.

Waar vorig jaar een rustige gele strandtent stond, doet nu een witte tent zijn gemiddelde buur na. Het is druk, de muziek hard en matig. Iedereen kan er even vergeten dat de natuur hier dichtbij is.

Een blauwwitte parasol stuitert met een noodvaart langs. Mensen verderop vangen ‘m met de punt naar boven. Een grote vrouw met bloemetjesjurk draagt een kind waartegen ze klaagt dat ze helemaal onder het zand zit.

Er zit een dikke man goed vast in z’n strandstoel. Hij zit hier altijd met lekker weer. Z’n buik nu nog roze, maar je kan zien waar z’n hemdje zat. Altijd veel blikjes bier drinken en sigaretjes roken en harde jaren negentig muziek.

Een natte Golden Retriever zet een poot op mijn kuit en maakt me weer wakker. Z’n twee baasjes met strakke zwembroekjes lopen langs met cocktailglazen water met komkommer en zeggen zwierig ‘nee Barry, de volgende’, en ‘sorry’ tegen mij. Geeft niks. Vandaag is het zomer.

twien

Alles was stil behalve de zon door de bladeren Ze stond stil naast haar donkere labrador, haar gezicht fijn belicht tussen schaduwen van golvende bladerdekken. Van een afstand wilde ik een foto nemen, maar het voelde ongemakkelijk. ‘We moeten terug!’, zei ze boos tegen de hond. Toen zag ik de witte stok met rode strepen in haar handen. Ze klapte ‘m snel uit en toen toch weer in. Ik bleef staan. Misschien moest ik helpen. Alles was stil behalve de zon door de bladeren. Ik keek naar hen en de hond keek naar mij. Een onderdeel van zijn taak, of juist even niet. Toen liepen we verder.

twien

Vrijheid vieren Uiteenlopende muzieksoorten en vlezige frituurgeuren lokken drommen blanke mensen. Boven de hekken van het vrijheidsfestival is een tentenkamp te zien.

Overal een jaren 90 logo met een fakkel. In de vlam staat een puntje waardoor je je vrij kan voelen een vredesduif te zien branden. Naast een podium staat het logo van de fakkel te branden als een fakkel.

De fakkel is volgens het comité 4-5 mei een “opspeldbaar symbool van vrijheid”, zo lees ik op een marketingsite. Een andere relatie van vrijheid met vuur of fakkels vind ik niet.

‘We staan stil bij de vrijheid’, zegt een luide stem vanaf een podium. Ze vraagt of de mensen er zin in hebben en, aan een artiest, wat vrijheid voor hem betekent. ‘Dat we hier samen……zijn?’ ‘Ja dat is toch gewéldig’, reageert ze.

Er zijn dwingende citaten te lezen: vrijheid spreek je af en vrijheid moet je koesteren. Er is een vip deck voor sponsoren en vlaggen met het logo van een bank die het vieren van vrijheid een traditioneel tintje geven. Vrede is mede mogelijk gemaakt door Canadezen, het vieren ervan door bankiers.

‘Houden jullie van motorfietsen?’, vraagt een zanger tussen liedjes door. Het publiek geeft geen antwoord. ‘Dat geeft ook een soort vrijheid’, zegt hij, ‘gewoon erop zitten en rijen maarrr.’ Het geluid van het bandje waait vervolgens het veld over met een vrolijk bedoelde saxofoonsolo.

twien